ECLI:NL:CRVB:2025:136

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
24/306 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens exploitatie hennepkwekerij

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van betrokkene over de periode van 20 oktober 2021 tot en met 4 januari 2022 en een terugvordering van de kosten van bijstand over die periode. Betrokkene heeft niet gemeld dat hij in zijn woning een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd. De rechtbank oordeelde dat het college het recht op bijstand schattenderwijs had moeten vaststellen, maar het college was het daar niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. De Raad voor de Rechtspraak geeft het college gelijk en oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het recht op bijstand schattenderwijs kon worden vastgesteld. De Raad stelt vast dat er onvoldoende concrete gegevens zijn over de duur en omvang van de werkzaamheden die betrokkene in de hennepkwekerij heeft verricht. Het ontbreken van een administratie en andere verifieerbare gegevens maakt het onmogelijk om een reële schatting te maken van het recht op bijstand. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van betrokkene tegen het besluit van het college ongegrond, waardoor de intrekking en terugvordering van de bijstand in stand blijven.

Uitspraak

24/306 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 10 januari 2024, 23/2718 en 23/2719 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (college)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 7 januari 2025
SAMENVATTING
In deze zaak gaat het om een intrekking van de bijstand van betrokkene over de periode van 20 oktober 2021 tot en met 4 januari 2022 en een terugvordering van de kosten van bijstand over die periode omdat betrokkene niet heeft gemeld dat hij in zijn woning een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd. Naar het oordeel van de rechtbank had het college het recht op bijstand schattenderwijs moeten vaststellen. Het college is het daar niet mee eens. De Raad geeft het college gelijk. Het hoger beroep slaagt.

PROCESVERLOOP

Het college heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 november 2024. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. M. Bou-Asrar, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J. Krol.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Betrokkene ontvangt sinds 17 november 2017 bijstand op grond van de Participatiewet (PW), naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Naar aanleiding van een melding dat in de woning van betrokkene op 4 januari 2022 een hennepkwekerij is aangetroffen, is een medewerker van de afdeling Handhaving, uitvoering sociaal domein van de gemeente Leeuwarden een rechtmatigheidsonderzoek gestart. In dat kader heeft de medewerker onder meer kennisgenomen van een bestuurlijke rapportage van de politie van 13 januari 2022 over de aangetroffen hennepkwekerij. Verder heeft de medewerker op 22 september 2022 met betrokkene een gesprek gevoerd. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 26 september 2022.
1.3.
Met een besluit van 28 september 2022, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 10 mei 2023 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van betrokkene over de periode van 20 oktober 2021 tot en met 4 januari 2022 (te beoordelen periode) ingetrokken en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 4.170,65 van hem teruggevorderd. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat betrokkene de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij in de te beoordelen periode in zijn woning een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd. Omdat betrokkene geen administratie van deze exploitatie heeft bijgehouden, kan het recht op bijstand over die periode niet worden vastgesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2. In de aangevallen uitspraak – voor zover hier van belang – heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat op 4 januari 2022 in de toenmalige woning van betrokkene een in werking zijnde hennepkwekerij met 192 bijna oogstrijpe hennepplanten is aangetroffen, dat deze planten sinds ongeveer 20 oktober 2021 in de woning stonden, dat betrokkene activiteiten in deze hennepkwekerij heeft verricht en dat hij deze activiteiten niet heeft gemeld bij het college. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze activiteiten zijn aan te merken als op geld waardeerbare werkzaamheden en dat betrokkene, door hiervan geen mededeling te doen aan het college, de op hem rustende wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden.
2.1.
Hoewel betrokkene geen urenadministratie heeft bijgehouden van de door hem in de kwekerij verrichte activiteiten, is naar het oordeel van de rechtbank de duur en omvang van de door betrokkene verrichte werkzaamheden voldoende concreet om het recht op bijstand schattenderwijs te kunnen vaststellen. Daartoe acht de rechtbank van belang dat partijen niet van mening verschillen over de exacte looptijd van de kwekerij, namelijk elf weken, dat de hennepkwekerij geen winst heeft gemaakt en dat de werkzaamheden van betrokkene in de kwekerij niets hebben opgeleverd. Met de opbouw van de kwekerij en het aanleggen van de illegale stroomvoorziening gedurende de voorbereidingstijd zullen mogelijk werkzaamheden van aanzienlijke omvang zijn gemoeid. Dat is echter mogelijk anders in de weken waarin de daadwerkelijke kweek plaatsvond. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het college schattenderwijs de omvang van de werkzaamheden gedurende de voorbereidingstijd en de kweekperiode had kunnen bepalen.
Het standpunt van het college
3. Het college is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de intrekking en terugvordering van bijstand heeft vernietigd en het college heeft opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen aan de hand van wat het college in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt.
4.1.
Tussen partijen is alleen in geschil of het college het recht op bijstand van betrokkene in de periode van 20 oktober 2021 tot en met 4 januari 2022 schattenderwijs had moeten vaststellen.
4.2.
Het college voert aan dat het recht op bijstand van betrokkene niet kan worden vastgesteld omdat een administratie over de inkomsten en de omvang van de werkzaamheden ontbreekt. Dit komt voor rekening en risico van de betrokkene. Het college is niet in staat om een schatting te maken van de omvang van de werkzaamheden. Deze beroepsgrond slaagt.
4.3.
Indien na een schending van de inlichtingenverplichting de door de belanghebbende gestelde en aannemelijk gemaakte feiten geen grondslag bieden voor een precieze vaststelling van het recht op bijstand, dan is de bijstandverlenende instantie gehouden om, indien mogelijk, op basis van de wel vaststaande feiten schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag de betrokkene in ieder geval wel recht op bijstand heeft. Het eventuele nadeel voor de belanghebbende dat voortvloeit uit de resterende onzekerheden, komt daarbij wegens schending van de inlichtingenverplichting voor zijn rekening. De Raad heeft eerder in andere uitspraken in die zin geoordeeld. [1] Voor het schattenderwijs vaststellen van het recht op bijstand zijn voldoende concrete gegevens nodig. Als het bijvoorbeeld gaat om niet gemelde werkzaamheden, dan moeten er voldoende concrete gegevens voorhanden zijn over de duur en omvang van die werkzaamheden om het recht op bijstand schattenderwijs vast te kunnen stellen. Dit is vaste rechtspraak. [2]
4.4.
Vaststaat dat betrokkene geen administratie heeft bijgehouden van de exploitatie van de hennepkwekerij en ook geen andere concrete en verifieerbare gegevens over zijn werkzaamheden heeft verschaft waarmee inzicht zou kunnen worden verkregen in de omvang van de door hem verrichte werkzaamheden. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, bieden de looptijd van de kwekerij, het ontbreken van inkomsten daaruit en het aantal hennepplanten onvoldoende aanknopingspunten om het recht op bijstand schattenderwijs vast te stellen. Het ontbreken van inkomsten is niet een gegeven dat kan bijdragen aan een schatting. Het gaat hier immers om de ook voor het recht op bijstand relevante op geld waardeerbare activiteiten en het ontbreken van inkomsten zegt niets over de omvang van deze activiteiten. [3] De looptijd van de kwekerij en het aantal planten bieden inzicht in de periode waarbinnen activiteiten zijn verricht, maar geven onvoldoende duidelijkheid over de omvang van die activiteiten. Met de gegevens die voorhanden zijn kan geen reële schatting worden gemaakt. Het college heeft zich dan ook, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, terecht op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand over de te beoordelen periode niet, ook niet schattenderwijs, is vast te stellen. [4] Dit betekent dat het college gehouden was de bijstand van betrokkene over de te beoordelen periode in te trekken en de over die periode gemaakte kosten van bijstand van hem terug te vorderen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Uit 4.4 vloeit voort dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Vastgesteld wordt dat de rechtbank geen beroepsgronden van betrokkene onbesproken heeft gelaten. Dit brengt mee dat het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond moet worden verklaard. Dit betekent dat de intrekking en terugvordering alsnog in stand blijven.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Omdat de aangevallen uitspraak niet in stand blijft, wordt van het college voor het ingestelde hoger beroep geen griffierecht geheven.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 10 mei 2023 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.E. Marechal als voorzitter en M. Wolfrat en P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2025.
(getekend) E.C.E. Marechal
De griffier is verhinderd te ondertekenen

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT5852.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2745.
3.Zie de uitspraak van 24 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1262.
4.Zie eerder ook al de uitspraken van de Raad van 31 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2078, van 19 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4399, van 12 september 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1794 en van 19 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:936.