ECLI:NL:CRVB:2017:4399

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
16/3137 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting in het kader van een hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) van een betrokkene die in de periode van 1 mei 2013 tot en met 8 oktober 2013 een hennepkwekerij exploiteerde. De rechtbank had geoordeeld dat de betrokkene de inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat zij negentien hennepplanten teelde. De Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het college aan de hand van theoretische berekeningen het recht op bijstand had kunnen vaststellen. De Raad concludeerde dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld door het ontbreken van administratie en dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond voor intrekking van de bijstand vormt. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond.

Uitspraak

16.3137 WWB, 16/4450 WWB

Datum uitspraak: 19 december 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
31 maart 2016, 15/3786 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Heumen (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. S.J.M. Jaasma, advocaat, een verweerschrift ingediend en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant op 31 augustus 2016 een nieuw besluit (nader besluit) genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2017. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.L. Hurkens. Namens betrokkene is mr. Jaasma verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene ontving ten tijde hier van belang sinds 21 december 2007 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.2.
Naar aanleiding van een melding van de politie Gelderland-Zuid, dat op 8 oktober 2013 op het adres van betrokkene een hennepkwekerij met twaalf planten was aangetroffen en betrokkene ook nog zeven planten elders had geplant, heeft het Instituut Bijzonder Onderzoek van de intergemeentelijke sociale recherche Gelderland-Zuid (sociale recherche) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan betrokkene verleende bijstand. In dat kader is dossieronderzoek verricht en is kennisgenomen van het proces-verbaal van het verhoor van betrokkene door de politie op 8 oktober 2013 en van het proces-verbaal van bevindingen van de politie van 11 oktober 2013. Betrokkene is op 4 juni 2014 door twee sociaal rechercheurs verhoord. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 19 juni 2014.
1.3.
Appellant heeft in de onderzoeksresultaten aanleiding gezien om bij besluit van
21 oktober 2014 de bijstand van betrokkene in te trekken over de periode van 1 mei 2013 tot en met 8 oktober 2013 (periode in geding). Tevens heeft appellant bij besluit van 20 januari 2015 de gemaakte kosten van bijstand over deze periode van betrokkene teruggevorderd tot een bedrag van € 9.225,32. Appellant heeft beide besluiten, na bezwaar, gehandhaafd bij besluit van 29 mei 2015 (bestreden besluit). Appellant heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat betrokkene een hennepkwekerij, bestaande uit negentien planten, aanwezig heeft gehad zodat aannemelijk is dat zij op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht, bestaande uit de exploitatie dan wel de voorbereiding van de exploitatie van de hennepkwekerij. Zij heeft die activiteiten in strijd met de op haar rustende inlichtingenverplichting niet gemeld. Daardoor kan het recht op bijstand in de periode in geding niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen om met inachtneming van de uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift te nemen. De rechtbank heeft geoordeeld dat betrokkene de inlichtingenverplichting heeft geschonden door in de periode in geding niet aan appellant te melden dat zij negentien hennepplanten teelde. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant met gebruikmaking van de standaardberekeningen van het Bureau Ontnemingswetgeving van het Openbaar Ministerie (BOOM) het recht op bijstand van betrokkene schattenderwijs had kunnen vaststellen door uit te gaan van negentien hennepplanten en één oogst. Nu appellant dat niet heeft gedaan kan het bestreden besluit niet in stand blijven. De rechtbank heeft voorts overwogen dat appellant in het kader van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar de aanwezigheid van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien kan meenemen.
3. Bij het nader besluit heeft appellant het bestreden besluit gehandhaafd onder verwijzing naar de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde motivering.
4. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft, samengevat, aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het recht op bijstand van betrokkene is vast te stellen aan de hand van de aan de strafrechtspraak ontleende theoretische berekening van de opbrengst van een hennepkwekerij.
5. Voor het geval het hoger beroep slaagt heeft betrokkene in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte ervan is uitgegaan dat op 8 oktober 2013 reeds een oogst had plaatsgevonden. Verder heeft betrokkene haar standpunt gehandhaafd dat dringende redenen aanleiding hadden moeten vormen om van terugvordering af te zien.
6. Appellant heeft ter zitting van de Raad het nader besluit ingetrokken.
7. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Hoger beroep
7.1.
Niet in geschil is dat betrokkene in de periode in geding de inlichtingenverplichting heeft geschonden door aan appellant niet te melden dat zij een hennepkwekerij exploiteerde, bestaande uit negentien buitengeteelde hennepplanten.
7.2.
Schending van de inlichtingenverplichting is een rechtsgrond voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan betrokkene om aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens aannemelijk te maken dat, als hij de inlichtingenverplichting destijds wel naar behoren was nagekomen, over de desbetreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. Betrokkene is daarin niet geslaagd.
7.2.1.
Betrokkene heeft verklaard dat zij de hennepplanten in mei 2013 heeft gekocht en dat het haar bedoeling was om de opbrengst te besteden aan zaken die zij uit de bijstand niet kon bekostigen. De activiteiten die betrokkene in het kader van deze onderneming heeft ontplooid, waaronder het verzorgen van de planten tijdens de groei, heeft appellant terecht aangemerkt als op geld waardeerbare activiteiten.
7.2.2.
De rechtbank heeft er terecht op gewezen dat volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 8 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5646) het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid is die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten. Van betekenis is in dit verband dat voor de verlening van bijstand, gelet op het bepaalde in artikel 31, eerste lid, in verbinding met artikel 32, eerste lid, van de WWB, niet alleen van belang is het inkomen waarover de betrokkene daadwerkelijk beschikt, maar ook het inkomen waarover hij redelijkerwijs kan beschikken. In dit licht is hier niet van belang of betrokkene daadwerkelijk inkomsten heeft verkregen uit de hennepkwekerij en evenmin of op 8 oktober 2013 al een oogst had plaatsgevonden.
7.2.3.
Nu betrokkene geen boekhouding of administratie heeft bijgehouden met betrekking tot haar exploitatieactiviteiten en de beschikbare gegevens geen andere aanknopingspunten bieden om de waarde van die activiteiten te bepalen, heeft appellant zich terecht op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand over de periode in geding niet is vast te stellen. Dit betekent dat appellant gehouden was de bijstand over de periode in geding in te trekken en tevens verplicht was om de over die periode gemaakte kosten van bijstand - behoudens dringende redenen om daarvan af te zien - terug te vorderen van betrokkene. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
7.3.
Wat onder 7.1 tot en met 7.2.3 is overwogen betekent dat het hoger beroep van appellant slaagt.
Incidenteel hoger beroep
7.4.
Gelet op 7.3 is voldaan aan de voorwaarde die betrokkene aan haar incidenteel hoger beroep had verbonden, zodat de door haar aangevoerde beroepsgrond bespreking behoeft. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit wat onder 7.2 tot en met 7.2.3 is overwogen volgt immers dat de vraag of al dan niet al een oogst had plaatsgevonden in dit geval niet van belang is. Daaruit volgt tevens dat wat betrokkene heeft aangevoerd met betrekking tot de toepasselijkheid van het rapport BOOM op de buitenkwekerij van betrokkene geen bespreking behoeft. Voor zover voorts al op basis van dat rapport zou kunnen worden bepaald sinds wanneer de buitenkwekerij van betrokkene werd geëxploiteerd, is dit niet van belang nu niet in geschil is dat betrokkene in mei 2013 daarmee een aanvang heeft gemaakt.
7.5.
Uit 7.4 volgt dat het incidenteel hoger beroep niet slaagt.
Beroep
7.6.
Uit 7.3 en 7.5 vloeit voort dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad de door de rechtbank onbesproken gelaten beroepsgrond beoordelen. Deze houdt in dat dringende redenen als bedoeld in
artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet (PW) aanwezig waren om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7.6.1.
Dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de PW om van terugvordering af te zien kunnen, nu appellant voor de uitleg van dit begrip geen beleid voert, slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor een betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt.
7.6.2.
Betrokkene heeft haar stelling, dat de medische problemen die zij - zoals niet in geschil is - eind 2014 ondervond het gevolg waren van de terugvordering, niet onderbouwd met enig verifieerbaar gegeven
.Appellant heeft het oorzakelijk verband tussen de terugvordering en die medische problemen gemotiveerd betwist. Dat het een feit van algemene bekendheid is, zoals betrokkene stelt, dat stress kan bijdragen aan medische problemen zoals betrokkene eind 2014 had, is niet toereikend om de stelling van betrokkene aannemelijk te maken.
7.7.
Uit 7.6 tot en met 7.6.2 volgt dat het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond moet worden verklaard.
8. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 29 mei 2015 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk als voorzitter en W.F. Claessens en M. ter Brugge als leden, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2017.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) S.A. de Graaff

HD