1.3.Appellant heeft in de onderzoeksresultaten aanleiding gezien om bij besluit van
21 oktober 2014 de bijstand van betrokkene in te trekken over de periode van 1 mei 2013 tot en met 8 oktober 2013 (periode in geding). Tevens heeft appellant bij besluit van 20 januari 2015 de gemaakte kosten van bijstand over deze periode van betrokkene teruggevorderd tot een bedrag van € 9.225,32. Appellant heeft beide besluiten, na bezwaar, gehandhaafd bij besluit van 29 mei 2015 (bestreden besluit). Appellant heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat betrokkene een hennepkwekerij, bestaande uit negentien planten, aanwezig heeft gehad zodat aannemelijk is dat zij op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht, bestaande uit de exploitatie dan wel de voorbereiding van de exploitatie van de hennepkwekerij. Zij heeft die activiteiten in strijd met de op haar rustende inlichtingenverplichting niet gemeld. Daardoor kan het recht op bijstand in de periode in geding niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen om met inachtneming van de uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift te nemen. De rechtbank heeft geoordeeld dat betrokkene de inlichtingenverplichting heeft geschonden door in de periode in geding niet aan appellant te melden dat zij negentien hennepplanten teelde. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant met gebruikmaking van de standaardberekeningen van het Bureau Ontnemingswetgeving van het Openbaar Ministerie (BOOM) het recht op bijstand van betrokkene schattenderwijs had kunnen vaststellen door uit te gaan van negentien hennepplanten en één oogst. Nu appellant dat niet heeft gedaan kan het bestreden besluit niet in stand blijven. De rechtbank heeft voorts overwogen dat appellant in het kader van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar de aanwezigheid van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien kan meenemen.
3. Bij het nader besluit heeft appellant het bestreden besluit gehandhaafd onder verwijzing naar de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde motivering.
4. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft, samengevat, aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het recht op bijstand van betrokkene is vast te stellen aan de hand van de aan de strafrechtspraak ontleende theoretische berekening van de opbrengst van een hennepkwekerij.
5. Voor het geval het hoger beroep slaagt heeft betrokkene in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte ervan is uitgegaan dat op 8 oktober 2013 reeds een oogst had plaatsgevonden. Verder heeft betrokkene haar standpunt gehandhaafd dat dringende redenen aanleiding hadden moeten vormen om van terugvordering af te zien.
6. Appellant heeft ter zitting van de Raad het nader besluit ingetrokken.
7. De Raad komt tot de volgende beoordeling.