ECLI:NL:CRVB:2024:986

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
23/464 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-pensioen naar gehuwdennorm; duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van het AOW-pensioen van appellant. De herziening was door de Sociale verzekeringsbank (Svb) doorgevoerd naar de gehuwdennorm, omdat appellant en zijn echtgenote sinds 2017 niet duurzaam gescheiden van elkaar leven. De rechtbank Amsterdam had eerder op 21 december 2022 het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. Appellant, die in Suriname woont, was van mening dat hij en zijn echtgenote slechts een vriendschappelijke relatie hadden en dat er geen sprake was van een duurzame samenwoning. De Raad heeft echter vastgesteld dat, ondanks dat appellant en zijn echtgenote niet samenwoonden in dezelfde woning, er voldoende aanwijzingen waren dat zij een gezamenlijke levenssfeer hadden. Dit werd onderbouwd door het feit dat zij elkaar regelmatig bezochten, financiële verplichtingen deelden en zich als gehuwd presenteerden. De Raad concludeert dat de Svb terecht heeft geoordeeld dat er vanaf februari 2017 geen sprake meer was van duurzaam gescheiden leven, en bevestigt de herziening van het AOW-pensioen naar de gehuwdennorm. Appellant krijgt geen proceskostenvergoeding omdat zijn hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

23/464 AOW
Datum uitspraak: 16 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 december 2022, 22/3853 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Suriname (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over de vraag het AOW [1] -pensioen van appellant terecht is herzien in een gehuwdenpensioen. Met de rechtbank oordeelt de Raad dat de herziening terecht is, omdat appellant en zijn echtgenote vanaf 2017 niet duurzaam gescheiden van elkaar leven.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.G. Roethof, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 4 april 2024. Voor appellant is mr. Roethof verschenen. De Svb heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is op [datum] 1971 getrouwd met zijn echtgenote C. De rechtbank Amsterdam heeft op 19 december 1979 de echtscheiding uitgesproken, maar dit vonnis is niet ingeschreven in de burgerlijke stand. Appellant ontving per november 2003 een AOWpensioen naar de norm van een gehuwde. Toen appellant naar Suriname is geëmigreerd en zijn echtgenote in Nederland bleef, is het AOW-pensioen per februari 2010 omgezet naar een pensioen voor een ongehuwde, omdat duurzaam gescheiden leven is aangenomen. Ook zijn echtgenote ontving per die datum een ouderdomspensioen naar de norm van een ongehuwde. Vanaf 2021 wonen betrokkenen definitief samen, in hun woning in Suriname.
1.2.
De Svb is in 2018 een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van het AOW-pensioen van de echtgenote van appellant. De uitkomsten van dit onderzoek, waarbij ook appellant is betrokken, hebben geleid tot een besluit van 2 december 2020, waarin de Svb aan appellant heeft laten weten dat hij vanaf februari 2017 recht heeft op een AOW-pensioen naar de norm van een gehuwde. Volgens de Svb is er vanaf die datum geen sprake meer van een situatie van duurzaam gescheiden leven. In een besluit van 27 juni 2022 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant hiertegen ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat het huwelijk van betrokkenen niet is ontbonden, het vermoeden van een echtelijke samenleving rechtvaardigt. Als toch zou moeten worden aangenomen dat de scheiding als bestendig bedoeld is geweest, dan is daarvoor in ieder geval geen aanleiding meer vanaf 2017, omdat C vanaf toen bij appellant verbleef tijdens haar bezoeken in Suriname en doordat betrokkenen vanaf 2021 weer zijn gaan samenwonen.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellant hebben C en hij enkel een vriendschappelijke relatie. Zij hebben als C in Suriname was niet gezamenlijk overnacht. Appellant had destijds een andere partner en verbleef als C in Suriname was bij zijn nieuwe partner. Vanaf 2021 wonen C en hij weer samen, aldus appellant.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank terecht het bestreden besluit tot herziening van het ouderdomspensioen met terugwerkende kracht in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt en legt dat hieronder uit.
4.1.
De Raad stelt vast dat het in dit hoger beroep alleen gaat om de
herzieningvan het AOWpensioen. Het gaat niet om de terugvordering van wat door de Svb teveel is betaald aan AOW-pensioen en ook niet om de invordering daarvan. De Raad gaat daarom niet in op wat de rechtbank in haar uitspraak daarover in rechtsoverweging 10 heeft overwogen.
4.2.
Artikel 1, derde lid, van de AOW luidt:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
a. (...);
b. als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.2.2.
Volgens vaste rechtspraak [2] is van duurzaam gescheiden leven eerst sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit de feitelijke omstandigheden.
4.2.3.
Het gegeven dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning is niet voldoende om duurzaam gescheiden leven aan te nemen. Zoals de Raad eerder heeft overwogen [3] kan de echtelijke samenleving bestaan zonder dat van samenwonen sprake is. De motieven op grond waarvan de echtelijke samenleving niet (of nog niet, niet langer of niet opnieuw) is verbroken, zijn voor de beoordeling van de vraag of sprake is van duurzaam gescheiden leven niet relevant. [4]
4.3.
Vaststaat dat het huwelijk van appellant en C in de hier van belang zijnde periode niet ontbonden was, zodat zij (nog) gehuwd waren. Bij gehuwden is de status van gehuwd zijn leidend, tenzij uit de feiten volgt dat betrokkene en C in die periode duurzaam gescheiden leefden.
4.4.
Met betrekking tot de vraag of appellant vanaf februari 2017 duurzaam gescheiden leefde van C, overweegt de Raad het volgende.
4.4.1.
Appellant heeft in oktober 2020 over zijn leefsituatie in de periode in geding verklaard dat de woning in Suriname waar hij woont op beider naam staat en is gebouwd met de overwaarde van de echtelijke woning in Nederland. Verder heeft hij verklaard dat C en hij een vriendschappelijke relatie hadden en elkaar iedere dag belden. Als C naar Suriname kwam bleef zij een paar maanden in appellants woning. C betaalde dan over die maanden mee aan de vaste lasten van die woning. Zij heeft een sleutel van de woning. In een kamer van de woning had C ook wat kleding en eigen spulletjes. In het begin logeerde C bij appellant, later bij haar zuster. Zij gingen samen op bezoek en ontvingen ook samen bezoek. De familie wist niet beter dan dat zij nog gehuwd waren. Volgens appellant hebben C en hij een testament op de langstlevende echtgenoot en een begrafenisverzekering op beider naam.
4.4.2.
C heeft in oktober en november 2020 over haar leefsituatie in de periode in geding verklaard, dat zij in 2017 gedurende drie maanden verbleef bij appellant, in 2018 één à twee keer voor drie maanden en vanaf september 2019 continu. C heeft verder verklaard dat als zij in Suriname was zij af en toe meedeed met de boodschappen en de vaste lasten (water en elektriciteit) betaalde. C betaalde ook de premie van de begrafenisverzekering. Tot slot heeft C toen verklaard van plan te zijn definitief bij appellant te gaan wonen.
4.5.
De Raad constateert dat betrokkenen elkaar onderling het nodige verschaften, aangezien appellant woonde in een woning die mede aan C toebehoorde, C aan appellant een vergoeding betaalde voor water en elektriciteit gedurende de tijd dat zij in die woning verbleef en ook de premie van de begrafenisverzekering, die op beider naam staat, voldeed. Verder hadden appellant en C dagelijks contact en presenteerden zij zich als gehuwd. Onder die omstandigheden was er naar het oordeel van de Raad vanaf februari 2017 geen sprake van een situatie dat ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidde alsof zij niet waren gehuwd. Dat betrokkenen in de relevante periode niet gezamenlijk hebben overnacht zoals appellant heeft gesteld is, wat daar ook van zij, niet van doorslaggevende betekenis.
4.6.
De Raad komt tot de slotsom dat de Svb terecht heeft beslist dat er vanaf februari 2017 geen sprake meer is van een situatie van duurzaam gescheiden leven en dat het AOW pensioen van appellant vanaf die datum terecht is herzien naar een AOW-pensioen naar de gehuwdennorm.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen als voorzitter en H. Lagas en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van E.J.P.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2024.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) E.J.P.M. Claerhoudt
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.

Voetnoten

1.Algemene Ouderdomswet.
2.Uitspraak van 25 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2918.
3.Uitspraak van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1277 en 3 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1093.