In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van het AOW-pensioen van appellant. De herziening was door de Sociale verzekeringsbank (Svb) doorgevoerd naar de gehuwdennorm, omdat appellant en zijn echtgenote sinds 2017 niet duurzaam gescheiden van elkaar leven. De rechtbank Amsterdam had eerder op 21 december 2022 het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. Appellant, die in Suriname woont, was van mening dat hij en zijn echtgenote slechts een vriendschappelijke relatie hadden en dat er geen sprake was van een duurzame samenwoning. De Raad heeft echter vastgesteld dat, ondanks dat appellant en zijn echtgenote niet samenwoonden in dezelfde woning, er voldoende aanwijzingen waren dat zij een gezamenlijke levenssfeer hadden. Dit werd onderbouwd door het feit dat zij elkaar regelmatig bezochten, financiële verplichtingen deelden en zich als gehuwd presenteerden. De Raad concludeert dat de Svb terecht heeft geoordeeld dat er vanaf februari 2017 geen sprake meer was van duurzaam gescheiden leven, en bevestigt de herziening van het AOW-pensioen naar de gehuwdennorm. Appellant krijgt geen proceskostenvergoeding omdat zijn hoger beroep niet slaagt.