ECLI:NL:CRVB:2024:746

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
23/776 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van AOW-pensioen met terugwerkende kracht en de voorwaarden voor bijzondere gevallen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van het AOW-pensioen van de ouders van appellant. Appellant, als erfgenaam, verzocht de Sociale verzekeringsbank (Svb) om het AOW-pensioen van zijn ouders met terugwerkende kracht van vijf jaar te wijzigen naar de norm voor ongehuwden. De Svb had echter alleen de mogelijkheid om de wijziging met een terugwerkende kracht van maximaal één jaar door te voeren, tenzij er sprake was van een bijzonder geval. De Raad oordeelde dat er geen bijzonder geval was, zoals de Svb ook had gesteld. De rechtbank had eerder de bezwaren van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde dit oordeel. De Raad benadrukte dat de Svb niet verplicht was om ambtshalve wijzigingen door te voeren zonder een aanvraag van de belanghebbende. De Raad concludeerde dat de Svb terecht de terugwerkende kracht had beperkt tot één jaar en dat appellant geen recht had op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht.

Uitspraak

23/776 AOW, 23/872 AOW
Datum uitspraak: 18 april 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 januari 2023, 21/6385 en 21/6388 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , als erfgenaam van [erfgenaam 1] en [erfgenaam 2] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
Appellant wil dat de Svb met een terugwerkende kracht van vijf jaar het AOW-pensioen van zijn vader en moeder wijzigt naar de norm voor een ongehuwde. Op grond van de wet kan dat alleen als sprake is van een bijzonder geval. Net als de rechtbank is de Raad van oordeel dat de Svb zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een bijzonder geval. De Svb was ook niet verplicht ambtshalve de wijziging door te voeren. Het AOW-pensioen van de vader en moeder van appellant is daarmee terecht niet met een langere terugwerkende kracht dan één jaar gewijzigd naar de norm voor een ongehuwde.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 25 januari 2024. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. W. van den Berg.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Met het besluit van 5 oktober 2007 heeft de Svb aan [erfgenaam 1] (de vader van appellant) een AOW-pensioen [1] naar de norm voor een gehuwde toegekend per 1 maart 2008. Bij besluit van 12 december 2012 heeft de Svb aan [erfgenaam 2] (de moeder van appellant) een AOW-pensioen naar de norm voor een gehuwde toegekend per 14 juni 2013.
1.2.
De vader van appellant is op 1 april 2015 opgenomen in een verpleeghuis. Appellant heeft dit op 4 mei 2015 telefonisch gemeld aan de Svb. Bij brief van 6 mei 2015, gericht aan de moeder van appellant, heeft de Svb informatie verstrekt over de mogelijkheden tot aanpassing van het AOW-pensioen in verband met de opname in het verpleeghuis. Op 4 september 2015 heeft de moeder van appellant aan de Svb telefonisch gemeld dat de opname van de vader van appellant in een verpleeghuis permanent was geworden. De moeder van appellant is op 5 november 2020 opgenomen in een verpleeghuis. De Svb heeft bij brief van 3 december 2020, gericht aan de vader van appellant, informatie verstrekt over de mogelijkheden tot aanpassing van het AOW-pensioen. Appellant heeft in maart 2021 diverse malen telefonisch contact gehad met de Svb over de aanpassing van het AOW-pensioen.
1.3.
De vader en moeder van appellant hebben op 30 maart 2021 de Svb verzocht om het AOW-pensioen van de vader per 1 april 2015 en het AOW-pensioen van de moeder per 5 november 2019 te wijzigen naar de norm voor een ongehuwde. Met de besluiten van 16 april 2021 heeft de Svb het AOW-pensioen van de vader en van de moeder van appellant met ingang van 1 maart 2020 gewijzigd naar de norm voor een ongehuwde. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.4.
Met besluiten van 27 augustus 2021 (bestreden besluiten) heeft de Svb de bezwaren tegen de besluiten van 16 april 2021 ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de ouders van appellant de wijziging van hun AOW-pensioen op 30 maart 2021 hebben aangevraagd. Op grond van de wet kan een wijziging van een AOW-pensioen niet eerder ingaan dan een jaar vóór de dag waarop de aanvraag is ingediend. [2] De verhoging kan tot maximaal vijf jaar eerder ingaan als sprake is van een bijzonder geval en het inkomen in de periode vóór dat jaar lager was dan de bijstandsnorm (hardheid). Van een bijzonder geval is volgens de Svb geen sprake. Van een niet aan de vader en moeder van appellant toe te rekenen oorzaak voor het niet tijdig reageren en aanvragen om aanpassen van het AOWpensioen is niet gebleken. De vader en moeder van appellant waren bovendien bekend met de mogelijkheid om een aanvraag in te dienen. Bij de brieven van 6 mei 2015 en 3 december 2020 was informatie gevoegd over opname in een verpleeghuis en de gevolgen voor de AOW. Daarbij was vermeld waar rekening mee moet worden gehouden bij de eventuele aanpassing naar het hogere ongehuwdenpensioen. Nu geen sprake is van een bijzonder geval, is niet relevant of al dan niet sprake is van financiële hardheid.
1.5.
De moeder van appellant is in oktober 2021 overleden en de vader van appellant is in maart 2022 overleden. Appellant heeft als erfgenaam van zijn vader en moeder aan de rechtbank verklaard de beroepen voort te zetten.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.1.
De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en heeft daarmee die besluiten in stand gelaten. Hierbij heeft de rechtbank het volgende overwogen.
2.1.2.
Appellant heeft op 4 mei 2015 telefonisch contact met de Svb opgenomen om informatie te krijgen over het wijzigen van het AOW-pensioen naar de norm voor een ongehuwde. De Svb heeft vervolgens de moeder van appellant bij brief van 6 mei 2015 hierover geïnformeerd en een aanvraagformulier bijgevoegd. Daarna heeft het tot 30 maart 2021 geduurd voordat het aanvraagformulier werd ingediend. Uit de informatie in het dossier en de toelichting van appellant is gebleken dat de vader en moeder van appellant zelf niet in staat waren het aanvraagformulier in te vullen en in te dienen. Appellant heeft op de zitting verteld dat hij het formulier pas zag toen hij het huis van zijn moeder moest leeghalen in verband met haar verhuizing naar het verpleeghuis. Appellant had er na het telefoongesprek met de Svb op 4 mei 2015 op bedacht moeten zijn dat er informatie over de wijziging van het AOW-pensioen naar zijn moeder zou worden gezonden. Dat het formulier een aantal jaren in de woning is blijven liggen en pas op 30 maart 2021 werd ingediend, is volgens de rechtbank daarom wel aan appellant toe te rekenen.
2.1.3.
Daarnaast betekent de omstandigheid dat de Svb al in 2015 op de hoogte was van de opname van de vader van appellant in een verpleeghuis volgens de rechtbank niet dat sprake is van een bijzonder geval. Een verhoging van het AOW-pensioen wordt op aanvraag toegekend. [3] De Svb heeft ter zitting toegelicht waarom een aanvraag nodig is en de Svb niet zelf tot wijziging van het AOW-pensioen overgaat. Een belanghebbende kiest bij permanente opname of hij of zij aangemerkt wil worden als alleenstaande. Wijziging naar de norm voor een ongehuwde heeft namelijk gevolgen, onder andere voor de eigen bijdrage aan het Centraal Administratie Kantoor. Het kan nadelig zijn om als alleenstaande aangemerkt te worden, omdat het leidt tot een hogere eigen bijdrage. Een belanghebbende moet zelf nagaan of het voordelig is om wijziging naar de norm voor een ongehuwde aan te vragen. Appellant heeft gebeld met de Svb en daarom is het aanvraagformulier opgestuurd. Omdat de Svb het aanvraagformulier niet ingevuld terugkreeg, is de Svb ervan uitgegaan dat de vader en moeder van appellant geconcludeerd hadden dat wijziging naar de norm voor een ongehuwde niet voordelig voor hen was.
2.1.4.
Voor zover appellant bedoelt te stellen dat zijn vader en moeder, althans moeder, niet wisten dat een telefonische mededeling over het verblijf van de vader van appellant in een verpleeghuis niet volstaat als aanvraag, heeft de rechtbank het volgende overwogen. Onbekendheid met de wet levert in de regel geen grond op om een bijzonder geval als hier bedoeld aan te nemen. Op deze regel wordt een uitzondering gemaakt als de onbekendheid van de belanghebbende met zijn mogelijke recht op AOW-pensioen verschoonbaar was. Daarvan is echter naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Appellant, of de maatschappelijk werker die zijn moeder hielp, had na het telefoongesprek op 4 mei 2015 en met de brief van de Svb van 6 mei 2015 bekend kunnen zijn met het mogelijk recht op een AOW-pensioen. De bijlage bij de brief vermeldde dat het AOW-pensioen veranderd kon worden door de bijgevoegde aanvraag in te vullen en op te sturen.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er wel sprake is van een bijzonder geval omdat hij zich te laat besefte dat zijn vader en moeder recht hadden op hogere AOW-pensioenen. De Svb had in zo een geval echter uit eigen beweging het pensioen van de vader en moeder van appellant moeten aanpassen. Door dit na te laten, hebben de vader en moeder van appellant zes jaar onder het sociaal minimum geleefd. In die omstandigheden zou de AOW van zijn vader en moeder alsnog met vijf jaar terugwerkende kracht moeten worden toegekend.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Svb geen bijzondere omstandigheden heeft aangenomen om de AOW-pensioenen met meer dan één jaar terugwerkende kracht aan te passen. Hij doet dat aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.1.
Het recht op een AOW-pensioen kan met een terugwerkende kracht van ten hoogste een jaar worden vastgesteld. [4] De Svb is bevoegd in bijzondere gevallen van deze termijn af te wijken. De in het beleid [5] van de Svb gegeven uitleg van het begrip bijzonder geval is in de rechtspraak aanvaard. [6] Er is onder meer sprake van een bijzonder geval als:
- de belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen;
- de belanghebbende onbekend was met zijn mogelijke recht op AOW-pensioen en deze onbekendheid verschoonbaar was.
4.2.2.
Wanneer is vastgesteld dat sprake is van een bijzonder geval, maakt de Svb van de bevoegdheid het AOW-pensioen met een terugwerkende kracht van meer dan één jaar toe te kennen pas gebruik wanneer en voor zover sprake is van financiële hardheid. [7]
4.3.
De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een bijzonder geval en de overwegingen waarop dat oordeel berust. Naar aanleiding van wat in hoger beroep is aangevoerd, voegt de Raad daaraan het volgende toe.
4.4.
Appellant heeft ter zitting benadrukt dat de financiële situatie van zijn vader en moeder schrijnend was. Zijn moeder had als zelfstandig werkende dirigente geen aanvullend pensioen opgebouwd. Zijn vader had een aanvullend pensioen van ongeveer € 50,- per maand. Appellant heeft zelf zijn vader en moeder vanaf 2015 financieel ondersteund. De Raad is van oordeel dat op grond van het juridische kader zoals uiteengezet onder 4.2.1 en 4.2.2, de Svb terecht niet toegekomen is aan de vraag of er sprake is van financiële hardheid. Die vraag komt immers pas dan aan de orde wanneer is vastgesteld dat sprake is van een bijzonder geval.
4.5.
Verder heeft appellant ter zitting naar voren gebracht dat het op de weg van de Svb zou liggen om jaarlijks te onderzoeken of er sprake is van een gewijzigde situatie bij AOWgerechtigden. Zoals de Raad eerder heeft geoordeeld, kan van de Svb niet gevergd worden iedere mogelijke wijziging uit eigen beweging te controleren. Het is aan degene die een wijziging wil doorvoeren om hierover in contact te treden met de Svb. [8]

Conclusie en gevolgen

4.6.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de Svb terecht de terugwerkende kracht heeft beperkt tot één jaar.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y. Sneevliet als voorzitter en H. Lagas en A. Hoogenboom als leden, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2024.
(getekend) Y. Sneevliet
(getekend) L.C. van Bentum

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 14 van de AOW
1. Het ouderdomspensioen alsmede een verhoging van het ouderdomspensioen wordt op aanvraag toegekend door de Sociale verzekeringsbank.
2 In afwijking van het bepaalde in het vorige lid is de Sociale verzekeringsbank bevoegd het ouderdomspensioen of een verhoging van het ouderdomspensioen ambtshalve toe te kennen.
Artikel 16 van de AOW
1. Het ouderdomspensioen gaat in op de dag waarop de belanghebbende aan de voorwaarden voor het recht op ouderdomspensioen voldoet.
2 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan een ouderdomspensioen niet vroeger ingaan dan de eerste dag van de twaalfde maand vóór de dag waarop de aanvraag werd ingediend of vóór de dag waarop ambtshalve toekenning plaatsvond. De Sociale verzekeringsbank kan voor bijzondere gevallen van het bepaalde in de vorige volzin afwijken.

Voetnoten

1.Pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet.
2.Artikel 16, tweede lid, van de AOW.
3.Artikel 14 van de AOW.
4.Artikel 16, tweede lid, van de AOW.
5.Beleidsregel SB1071, Bijzonder geval, versie 10. Dit beleid gold tot en met 8 maart 2023.
6.Zie onder meer de uitspraken van de Raad van 25 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1480, 2 september 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2181 en 17 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1387.
7.Beleidsregel SB1072.
8.Zie de uitspraak van de Raad van 25 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3387, r.o. 4.1.