ECLI:NL:CRVB:2019:1480

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
16/7509 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van AOW met betrekking tot aanvraagdatum en inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de toekenning van een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aan appellante, die in 1942 is geboren. Appellante had in september 2015 een aanvraag ingediend voor AOW, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) had deze aanvraag pas met terugwerkende kracht vanaf 14 september 2014 goedgekeurd. Appellante was van mening dat er sprake was van een bijzonder geval, omdat zij niet tijdig had kunnen aanvragen door privéomstandigheden en onjuiste voorlichting van de Svb. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante onvoldoende had aangetoond dat zij door deze omstandigheden niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb niet verplicht was om appellante te informeren over de gevolgen van het niet tijdig aanvragen van AOW. De Raad stelde vast dat er geen bewijs was van onjuiste of onvolledige voorlichting door de Svb en dat appellante niet had aangetoond dat zij door een niet aan haar toe te rekenen oorzaak niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een bijzonder geval en dat de aangevallen uitspraak terecht was bevestigd.

De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

16.7509 AOW

Datum uitspraak: 25 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
27 oktober 2016, 16/892 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Huisman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Huisman. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. N. Zuidersma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is [in] 1942 geboren. De Svb heeft in mei 2007 en
november 2007 aan appellante aanvraagformulieren voor een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegezonden, met het verzoek deze formulieren in te vullen en te retourneren. Appellante heeft toen geen aanvraag ingediend.
1.2.
In september 2015 heeft appellante een aanvraag voor een ouderdomspensioen ingevolge de AOW ingediend bij de Svb. Bij besluit van 30 september 2015 heeft de Svb aan appellante met ingang van 14 september 2014 een ouderdomspensioen toegekend.
1.3.
Het door appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van 30 september 2015 heeft de Svb bij besluit van 31 december 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat er geen sprake is van een bijzonder geval en het ouderdomspensioen daarom niet met een terugwerkende kracht van meer dan een jaar kan worden toegekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante onvoldoende heeft onderbouwd dat zij door privéomstandigheden niet in staat is geweest om de aanvraag eerder in te dienen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het niet aan de Svb is om appellante te informeren over de mogelijke consequenties van het niet op tijd aanvragen van een ouderdomspensioen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat er wel sprake is van een bijzonder geval omdat de Svb haar ten onrechte niet heeft geïnformeerd over de gevolgen van het niet op tijd aanvragen van een ouderdomspensioen. De nadelige gevolgen hiervan dienen niet volledig voor rekening en risico van appellante te komen. Verder was appellante psychisch gezien niet in staat om haar aanvraag tijdig in te dienen. Tot slot wordt aangevoerd dat de Svb had moeten onderzoeken of er sprake is geweest van financiële hardheid.
3.2.
De Svb heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de Svb met ingang van een eerder gelegen datum dan 14 september 2014 een ouderdomspensioen ingevolge de AOW aan appellante had moeten toekennen.
4.2.1.
Op grond van artikel 16, tweede lid, eerste volzin, van de AOW kan het ouderdomspensioen niet vroeger ingaan dan één jaar voor de dag waarop de aanvraag werd ingediend. In bijzondere gevallen kan de Svb hiervan afwijken.
4.2.2.
Volgens de in de rechtspraak aanvaarde uitleg van de Svb is onder meer sprake van een bijzonder geval:
- indien de belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen;
- indien de belanghebbende onbekend was met zijn mogelijke recht op uitkering en deze onbekendheid verschoonbaar was.
Eén van de situaties waarin een bijzonder geval zou kunnen worden aangenomen is als de te late aanvraag een aantoonbaar gevolg is van onjuiste en/of onvolledige voorlichting door een publiekrechtelijk orgaan en betrokkene redelijkerwijs niet aan die voorlichting had hoeven twijfelen.
Wanneer is vastgesteld dat sprake is van een bijzonder geval, maakt de Svb van de bevoegdheid de uitkering met een terugwerkende kracht van meer dan één jaar toe te kennen eerst gebruik wanneer en voor zover sprake is van hardheid. Daarvan is − kort
samengevat − sprake als het netto inkomen van de betrokkene, door het niet tijdig aanvragen van het ouderdomspensioen, onder de voor hem geldende minimumnorm is gedaald.
4.3.
De stelling van appellante dat de Svb haar ten onrechte niet heeft geïnformeerd over het belang van het tijdig aanvragen van een ouderdomspensioen vindt geen steun in het recht. In het kader van de beoordeling van de vraag of sprake is van een bijzonder geval, heeft de Raad in eerdere uitspraken (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 22 april 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO8395) geoordeeld dat van een inlichtingenverplichting van de Svb geen sprake is. Van onjuiste of onvolledige voorlichting van de zijde van de Svb is niet gebleken.
4.4.
De vraag of sprake is van hardheid komt pas aan de orde wanneer is vastgesteld dat sprake is van een bijzonder geval. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat er geen sprake is van een bijzonder geval. Appellante is er door de Svb in 2007 op gewezen dat zij een aanvraag moet indienen alvorens een ouderdomspensioen kan worden toegekend. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij door een niet aan haar toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te (laten) dienen. Aan de vraag of sprake is geweest van hardheid, zoals bedoeld in het beleid, is de Svb terecht niet toegekomen.
4.5.
Uit overweging 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2019.
(getekend) M.M. van der Kade
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
md