ECLI:NL:CRVB:2019:1480
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van AOW met betrekking tot aanvraagdatum en inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de toekenning van een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aan appellante, die in 1942 is geboren. Appellante had in september 2015 een aanvraag ingediend voor AOW, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) had deze aanvraag pas met terugwerkende kracht vanaf 14 september 2014 goedgekeurd. Appellante was van mening dat er sprake was van een bijzonder geval, omdat zij niet tijdig had kunnen aanvragen door privéomstandigheden en onjuiste voorlichting van de Svb. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante onvoldoende had aangetoond dat zij door deze omstandigheden niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb niet verplicht was om appellante te informeren over de gevolgen van het niet tijdig aanvragen van AOW. De Raad stelde vast dat er geen bewijs was van onjuiste of onvolledige voorlichting door de Svb en dat appellante niet had aangetoond dat zij door een niet aan haar toe te rekenen oorzaak niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een bijzonder geval en dat de aangevallen uitspraak terecht was bevestigd.
De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.