Uitspraak
19.2764 AOW, 19/3071 AOW
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellanten, een echtpaar dat sinds 1998 op verschillende adressen woont, hebben een aanvraag voor ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingediend. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft de aanvragen beoordeeld en vastgesteld dat appellanten ten tijde van de aanvraag niet duurzaam gescheiden leefden, wat hen de recht op een ouderdomspensioen naar de norm voor gehuwden opleverde. De rechtbank heeft de bezwaren van appellanten tegen de besluiten van de Svb ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat de Svb terecht geen verdergaande terugwerkende kracht dan een jaar voor de aanvraag heeft toegekend, en dat er geen sprake was van een bijzonder geval dat een uitzondering op deze regel rechtvaardigde. De Raad concludeerde dat de feitelijke omstandigheden, zoals het contact en de zorg tussen appellanten, niet wezenlijk afdoen aan de conclusie dat zij niet duurzaam gescheiden leven. De uitspraak benadrukt de criteria voor duurzaam gescheiden leven en de voorwaarden voor terugwerkende kracht bij de toekenning van AOW.