ECLI:NL:CRVB:2018:3387

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
16/3659 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toeslag AOW-pensioen en terugwerkende kracht bij wijziging inkomen partner

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een toeslag op het AOW-pensioen van appellante. Appellante had in 2007 een AOW-pensioen toegekend gekregen, maar had geen recht op een toeslag vanwege het inkomen van haar jongere partner. In 2015 verzocht appellante om alsnog een toeslag over de jaren 2012 en 2013, omdat de inkomsten van haar partner waren gewijzigd. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft echter vastgesteld dat appellante niet tijdig had gemeld dat het inkomen van haar partner was gewijzigd, en heeft de aanvraag afgewezen. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de Svb haar niet tijdig had geïnformeerd over haar plicht om wijzigingen in het inkomen van haar partner te melden. De Raad oordeelt dat appellante bij het indienen van de aangifte in 2013 al op de hoogte had moeten zijn van de wijziging in het inkomen van haar partner. De Raad stelt vast dat appellante niet kan worden vrijgesteld van haar verantwoordelijkheid om tijdig contact op te nemen met de Svb. Bovendien is het beroep op de hardheidsclausule afgewezen, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de regel van terugwerkende kracht rechtvaardigen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van appellante ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.3659 AOW

Datum uitspraak: 25 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
14 april 2016, 15/9032 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft P.J.J. Aniba hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2018. Appellante is, met bericht van verhindering, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. W. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1. De Svb heeft aan appellante per oktober 2007 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend. Gezien de hoogte van het inkomen van haar jongere partner, [naam partner], had appellante geen recht op een toeslag. Met een brief van 11 februari 2015 is namens appellante verzocht om alsnog over de jaren 2012 en 2013 voor een toeslag in aanmerking te worden gebracht, gezien de gewijzigde inkomsten van [naam partner]. Met een besluit van 31 maart 2015 heeft de Svb appellante laten weten dat zij over de periode januari 2013 tot en met december 2013 recht heeft op een toeslag, welke nabetaald zal worden. Omdat de nabetaling van een AOW‑pensioen maximaal één jaar terugwerkende kracht heeft en appellante niet binnen een jaar na het bekend worden van het inkomen van haar partner over 2012 dit heeft gemeld, bestaat er geen recht op een toeslag over het jaar 2012. In bezwaar is namens appellante naar voren gebracht dat het inkomen van haar partner over het jaar 2012 pas is vastgesteld met de definitieve aanslag inkomstenbelasting van de Belastingdienst op 25 juli 2014, zodat geconcludeerd moet worden dat de wijziging van het inkomen binnen een jaar is gemeld. Met een beslissing van 30 oktober 2015 (bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard. Het inkomen over 2012 van de partner was bekend toen de aangifte werd gedaan bij de Belastingdienst op 6 september 2013. De melding aan de Svb was meer dan een jaar daarna. Op grond van het beleid van de Svb op dit punt bestaat er geen aanleiding een langere terugwerkende kracht dan één jaar aan te nemen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Svb niet gehouden was haar regelmatig schriftelijk te wijzen op haar plicht de gewijzigde inkomensgegevens tijdig te melden. Bij het toekenningsbesluit in 2007 is dit gemeld, maar het is in redelijkheid niet van appellante te verwachten dat ze dit nog paraat had. Daarnaast had de Svb, door de inkomensuitwisseling met de Belastingdienst, kunnen weten dat het inkomen van de partner in 2012 was gewijzigd, waardoor appellante recht had op de toeslag AOW. Pas bij de definitieve aanslag inkomstenbelasting stond vast wat het inkomen van de partner was over 2012. Deze gewijzigde inkomsten zijn minder dan een jaar daarna gemeld. Tot slot doet appellante een beroep op de hardheidsclausule, nu duidelijk is dat zij geruime tijd een netto inkomen had onder het wettelijk minimum.
3.2.
De Svb heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geding is de vraag of appellante in aanmerking dient te worden gebracht voor een toeslag op haar AOW‑pensioen over het jaar 2012. Een aanvraag hiervoor is gedaan op 11 februari 2015. Op grond van artikel 16, tweede lid van de AOW kan de toeslag niet vroeger ingaan dan een jaar vóór de dag waarop de aanvraag werd ingediend. De stelling van appellante dat het inkomen van haar partner over 2012 pas vaststond bij de definitieve aanslag van de Belastingdienst, kan niet gevolgd worden. In ieder geval bij het opmaken van de aangifte over dit jaar, op 6 september 2013, kon het appellante duidelijk zijn dat het inkomen van [naam partner] gewijzigd was. Het had op haar weg gelegen hierover in contact te treden met de Svb. Niet ontkend wordt door haar dat zij, bij de toekenning van haar AOW‑pensioen in 2007, informatie heeft ontvangen over de voorwaarden en mogelijkheden voor een toeslag. Dat zij deze informatie later niet meer paraat had, komt voor haar rekening en risico. Het is niet aan de Svb iedere AOW‑gerechtigde ieder jaar opnieuw aan alle voorwaarden te herinneren. Evenmin kan van de Svb gevergd worden voor iedere potentiële toeslag‑gerechtigde uit eigen beweging het inkomen van de partner controleren. Het is aan degene die een toeslag wil ontvangen, hierover in contact te treden met de Svb.
4.2.
Het beroep dat appellante heeft gedaan op de zogeheten hardheidsclausule kan evenmin slagen. In lid 2 van artikel 16 van de AOW is de Svb de mogelijkheid gegeven in bijzondere gevallen af te wijken van de regel dat het pensioen, of de toeslag, slechts met één jaar terugwerkende kracht kan worden toegekend. De Svb heeft hier invulling aan gegeven in zijn beleidsregels; over dit onderwerp is dat SB1071. Volgens het beleid van de Svb is er sprake van een bijzonder geval als de belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen, of als de belanghebbende onbekend was met zijn mogelijke recht op pensioen of uitkering én deze onbekendheid verschoonbaar was. Indien op grond van dit beleid geoordeeld zou worden dat er sprake is van een bijzonder geval, dient vervolgens door de Svb, op grond van SB1072, beoordeeld te worden of er sprake is van hardheid indien de terugwerkende kracht tot één jaar beperkt blijft. Uit 4.1 volgt dat uit de feiten niet geconcludeerd kan worden dat appellante voldoet aan de voorwaarden als genoemd in SB1071. Er is in de situatie van appellante dus geen sprake van een bijzonder geval. Hieruit volgt ook dat aan een toetsing aan mogelijke hardheid niet wordt toegekomen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de rechtbank het beroep terecht ongegrond heeft verklaard. De aangevallen uitspraak wordt dan ook bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van Y. Azirar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2018.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) Y. Azirar

OS