ECLI:NL:CRVB:2024:637

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
23/1321 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van kinderbijslag met terugwerkende kracht en de toepassing van artikel 14 van de AKW

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van kinderbijslag aan appellant, die de Australische nationaliteit heeft en sinds 1 augustus 2019 in Nederland werkt. Appellant had op 16 januari 2020 kinderbijslag aangevraagd voor zijn dochter, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft deze aanvraag buiten behandeling gesteld omdat appellant niet als ouder van zijn dochter bij de gemeente bekend stond. Na een nieuwe aanvraag op 21 juni 2021 heeft de Svb kinderbijslag toegekend met ingang van het tweede kwartaal van 2020, maar appellant maakte bezwaar tegen het feit dat er geen kinderbijslag was toegekend vanaf het vierde kwartaal van 2019. De Svb verklaarde het bezwaar ongegrond, met als argument dat de eerdere aanvraag in rechte vaststond en dat de maximale terugwerkende kracht voor kinderbijslag één jaar is.

De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep. De Raad heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de Svb de wet correct heeft toegepast. De Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de strikte toepassing van artikel 14, derde lid, van de AKW rechtvaardigden. Dit artikel bepaalt dat het recht op kinderbijslag niet eerder kan ingaan dan één jaar voorafgaand aan de aanvraagdatum. De Raad volgde appellant niet in zijn betoog dat de nieuwe aanvraag als aanvulling op de eerdere aanvraag had moeten worden gezien, omdat de eerdere aanvraag buiten behandeling was gesteld en er geen tijdig rechtsmiddel was ingesteld tegen dat besluit.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de toekenning van kinderbijslag met één jaar terugwerkende kracht in stand blijft. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de AKW en de beperkingen van de rechterlijke toetsing van wetgeving.

Uitspraak

23/1321 AKW
Datum uitspraak: 28 maart 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 maart 2023, 22/568 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over de vraag of de Svb terecht met één jaar terugwerkende kracht kinderbijslag heeft toegekend. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend. De Svb heeft de nieuwe aanvraag van appellant terecht niet gezien als aanvulling op de eerder buitenbehandeling gestelde aanvraag of als een bezwaarschrift daartegen. Ook heeft de Svb de wet juist toegepast. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die strikte toepassing van artikel 14, derde lid, van de AKW zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat het buiten toepassing moet worden gelaten.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S.E. van der Vet hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 15 februari 2024
.Namens appellant is verschenen mr. Van der Vet. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Stahlde Bruin.

OVERWEGINGEN

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft de Australische nationaliteit en werkt vanaf 1 augustus 2019 in Nederland. Appellant heeft op 16 januari 2020 kinderbijslag op grond van de AKW [1] aangevraagd voor zijn dochter [naam dochter] . De Svb heeft appellant bericht dat hij bij de gemeente niet bekend stond als ouder van [naam dochter] en appellant verzocht om contact op te nemen met de gemeente. Nadat na meerdere pogingen niet de benodigde informatie werd ontvangen, heeft de Svb met een besluit van 5 juni 2020 de aanvraag van appellant buiten behandeling gesteld.
1.2.
Op 21 juni 2021 heeft appellant opnieuw kinderbijslag aangevraagd voor [naam dochter] . Met een besluit van 22 juli 2021 heeft de Svb met ingang van het tweede kwartaal van 2020 kinderbijslag aan appellant toegekend. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat volgens hem ten onrechte geen kinderbijslag is toegekend vanaf het vierde kwartaal van 2019. Met een besluit van 14 december 2021 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan heeft de Svb ten grondslag gelegd dat de buitenbehandelingstelling van de eerdere aanvraag in rechte vaststaat en dat de maximale terugwerkende kracht om kinderbijslag toe te kennen één jaar is.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank neemt in aanmerking dat het recht op kinderbijslag op grond van artikel 14, derde lid, van de AKW niet eerder kan ingaan dan één jaar voorafgaand aan de eerste dag van het kwartaal waarin de aanvraag is ingediend. Van bijzondere omstandigheden die strikte toepassing van dit artikel zozeer in strijd doet zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat het buiten toepassing moet worden gelaten, is de rechtbank niet gebleken. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het besluit van 5 juni 2020 in rechte vaststaat, waardoor er geen reden bestaat de beroepsgronden van appellant tegen de buitenbehandelingstelling van de aanvraag nader te bespreken.
Het standpunt van appellant
3. Appellant heeft aangevoerd dat de Svb de aanvraag van 21 juni 2021 had moeten aanmerken als het aanleveren van informatie ten behoeve van de aanvraag van 16 januari 2020, dan wel als verschoonbaar te laat ingediend bezwaar tegen de buitenbehandelingstelling van die aanvraag. Verder heeft appellant herhaald dat de Svb met een verdergaande terugwerkende kracht dan één jaar kinderbijslag had moeten toekennen. Appellant voert daartoe aan dat de wetgever bij de wijziging van artikel 14, derde lid, van de AKW nog geen kennis had van het rapport ‘Weten is nog geen doen’. [2] Nu ten tijde van zijn eerste aanvraag in 2020 sprake was van een lockdown, appellant niet bekend was met het Nederlandse systeem en de Nederlandse taal niet sprak, kan hem niet worden verweten dat hij de benodigde actie niet heeft ondernomen. Er is ook sprake van strijd met het evenredigheidsbeginsel, omdat het besluit van de Svb gevolgen heeft voor de aanspraak van appellant op kindgebondenbudget. Verder heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank tot een proceskostenveroordeling had moeten overgaan, omdat uit het bestreden besluit onvoldoende blijkt dat dat kinderbijslag maar met één jaar terugwerkende kracht kan worden toegekend.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de toekenning van kinderbijslag met één jaar terugwerkende kracht in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
In geschil is of appellant met een verdergaande terugwerkende kracht dan één jaar voorafgaand aan de aanvraag van juni 2021 recht heeft op kinderbijslag.
4.2.
Appellant heeft zich in juni 2021 opnieuw bij de Svb gemeld om kinderbijslag aan te vragen. Op grond van artikel 14, derde lid, van de AKW kan het recht op kinderbijslag niet vroeger ingaan dan één jaar voorafgaand aan de eerste dag van het kwartaal waarin de aanvraag is ingediend. Sinds 1 januari 2016 [3] is het niet meer mogelijk om voor bijzondere gevallen een uitzondering te maken.
4.3.
De Raad volgt appellant niet in zijn betoog dat de aanvraag van 21 juni 2021 aangemerkt had moeten worden als aanvulling op de aanvraag van 16 januari 2020. Met het besluit van 5 juni 2020 is de aanvraag van appellant van 16 januari 2020 immers buiten behandeling gesteld. Voor de Svb bestond ook geen aanleiding de nieuwe aanvraag als een bezwaar tegen de buitenbehandelingstelling op te vatten, omdat deze meer dan een jaar later is ingediend en nergens uit bleek dat het als bezwaar was bedoeld. Appellant heeft geen tijdig rechtsmiddel ingesteld tegen het besluit van 5 juni 2020, waardoor dat besluit in rechte vaststaat. Dit betekent dat voor de ingangsdatum van de kinderbijslag de aanvraagdatum van 21 juni 2021 bepalend is.
4.4.
Aan het betoog van appellant dat artikel 14, derde lid, van de AKW buiten toepassing zou moeten worden gelaten, gaat de Raad voorbij. Het is vaste rechtspraak dat het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet in zijn algemeenheid de toetsing van wetten in formele zin, zoals de AKW, aan algemene rechtsbeginselen in de weg staat en dat de rechter niet mag treden in de belangenafweging die de wetgever heeft verricht of geacht moet worden te hebben verricht. [4] Dit neemt echter niet weg dat, als sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, dit aanleiding kan geven tot een andere uitkomst dan waartoe strikte toepassing van de wet leidt. Dit is het geval als niet verdisconteerde omstandigheden die strikte toepassing zozeer in strijd doet zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. Deze bijzondere omstandigheden kunnen slechts bij hoge uitzondering worden aangenomen. In wat appellant heeft aangevoerd ten aanzien van zijn beperkingen in het doenvermogen en de gevolgen van het besluit van de Svb, ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat dergelijke bijzondere omstandigheden zich voordoen. In zo’n situatie behoeft de vraag of de gestelde bijzondere omstandigheden wel of niet (volledig) door de wetgever zijn verdisconteerd, geen afzonderlijke beantwoording. [5]
4.5.
De beroepsgrond dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd slaagt niet. In het bestreden besluit heeft de Svb tweemaal vermeld dat kinderbijslag kan worden toegekend met een maximale terugwerkende kracht van één jaar. Ook heeft de Svb in het bestreden besluit als grondslag artikel 14 van de AKW genoemd. De rechtbank heeft dan ook terecht geen proceskostenveroordeling in verband met een motiveringsgebrek uitgesproken.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Het hoger beroep slaagt dus niet
.De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de toekenning van kinderbijslag vanaf het tweede kwartaal 2020 in stand blijft.
5.2.
Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en krijgt hij het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen als voorzitter en H. Lagas en A. Hoogenboom als leden, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2024.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) M. Dafir
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Artikel 14 Algemene Kinderbijslagwet
1. De Sociale verzekeringsbank stelt op aanvraag vast of een recht op kinderbijslag bestaat. (..)
3. Het recht op kinderbijslag kan niet vroeger ingaan dan een jaar voorafgaand aan de eerste dag van het kalenderkwartaal tijdens welk de aanvraag om kinderbijslag werd ingediend. (..)

Voetnoten

1.Algemene Kinderbijslagwet.
2.Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Weten is nog geen doen. Een realistisch perspectief op redzaamheid, 24 april 2017.
3.Vergelijk de uitspraak van de Raad van 6 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1065.
4.Zie bijvoorbeeld, in navolging van het arrest van de Hoge Raad van 14 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD5725 (het Harmonisatiewetarrest), de uitspraak van de Raad van 2 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3136.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772, r.o. 9.14.