ECLI:NL:CRVB:2019:3136

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2019
Publicatiedatum
2 oktober 2019
Zaaknummer
17/2977 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vaststelling van het dagloon voor WAO-uitkering na wetswijziging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellante ontvangt sinds 1984 een WAO-uitkering en heeft in 2015 een herziening van haar arbeidsongeschiktheid aangevraagd. Het Uwv heeft haar dagloon vastgesteld op € 97,98, waarbij de WAO-uitkering niet is meegeteld. Appellante betwist deze vaststelling en stelt dat haar bestaande recht op een hogere WAO-uitkering is ontnomen, wat in strijd zou zijn met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de wetgever bewust heeft gekozen om de WAO-uitkering niet mee te tellen bij de vaststelling van het dagloon, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om van deze regeling af te wijken. De Raad bevestigt dat de toepassing van artikel 40 van de WAO correct is en dat er geen sprake is van een ongerechtvaardigde inbreuk op het recht op eigendom. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

17.2977 WAO

Datum uitspraak: 2 oktober 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 februari 2017, 16/1658 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Faber-Speksnijder hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nadere reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Faber-Speksnijder. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante ontvangt met ingang van 7 juni 1984 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), nadat zij op 6 juni 1983 was uitgevallen voor haar werkzaamheden als administratief medewerker in dienst van [naam N.V.] N.V. voor 36 uur per week. Appellante heeft haar werkzaamheden hervat voor gemiddeld 25 uur per week en daarnaast ontving zij een WAO-uitkering, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% en een dagloon van € 90,56. Op 4 december 2013 is appellante uitgevallen voor haar werkzaamheden door ziekte.
1.2.
Bij besluit van 14 september 2015 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante na een wachttijd van 104 weken met ingang van 2 december 2015 herzien en verhoogd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het dagloon heeft het Uwv vastgesteld op € 97,98. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt omdat bij de berekening van het dagloon geen rekening is gehouden met de door haar ontvangen WAO‑uitkering tijdens het refertejaar. Bij beslissing op bezwaar van 8 februari 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 14 september 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de WAO-uitkering is berekend overeenkomstig de artikelen 14, 19aa en 40 van de WAO. Er kan ingevolge artikel 19aa van de WAO geen tweede recht op een WAO-uitkering ontstaan. Het dagloon is overeenkomstig artikel 40 in verbinding met artikel 14 van de WAO vastgesteld door (alleen) het loon bij [naam N.V.] tijdens het refertejaar van 1 december 2012 tot 1 december 2013 te delen door 261. De uitkomst daarvan is hoger dan het dagloon van het oude WAO-recht. Daarmee is voldaan aan de voorwaarde dat appellante door het opnieuw vaststellen van het dagloon niet in een nadeligere positie mag komen. De rechtbank is niet bevoegd de innerlijke billijkheid van deze regeling te toetsen. Het loondervingsbeginsel is volgens de rechtbank niet geschonden. Ook is geen sprake van een ongerechtvaardigde inbreuk op het ongestoord genot van eigendom als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De WAO‑uitkering van appellante is juist verhoogd. De rechtbank heeft in dit verband verwezen naar de uitspraak van de Raad van 14 mei 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI4685. Appellante kan volgens de rechtbank evenmin recht ontlenen aan de per 1 januari 2006 vervallen Dagloonregeling WAO.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep, samengevat, herhaald dat de toepassing van artikel 40 van de WAO, waardoor de WAO-uitkering die zij ontving niet is betrokken bij de vaststelling van het dagloon per 2 december 2015, ertoe leidt dat het loondervingsbeginsel van de WAO is geschonden. Haar bestaande WAO-recht is haar feitelijk ontnomen, wat tevens een ongerechtvaardigde inbreuk is op het recht op eigendom als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM en in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 14, eerste lid, van de WAO wordt voor de berekening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden.
4.1.2.
Bij wet van 19 juni 2013 tot wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Verzamelwet SZW 2013), in werking getreden op 1 juli 2013, is artikel 19aa in de WAO gevoegd en is artikel 40, eerste lid, van de WAO gewijzigd.
4.1.3.
Op grond van artikel 19aa van de WAO heeft de verzekerde geen recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien hij op de dag waarop het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering zou ingaan reeds recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft.
4.1.4.
Op grond van artikel 40, eerste lid, van de WAO wordt het dagloon van de verzekerde, bedoeld in artikel 19aa, met ingang van de dag waarop het tweede recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering zou zijn ontstaan opnieuw vastgesteld overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens artikel 14, mits dat leidt tot een hoger dagloon dan het dagloon dat voor de berekening van de laatstelijk ontvangen loondervingsuitkering of vervolguitkering in aanmerking werd genomen. In afwijking van het bepaalde bij of krachtens artikel 14 wordt bij de dagloonvaststelling, bedoeld in de eerste zin, de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van deze wet niet aangemerkt als loon.
4.2.
In de memorie van toelichting bij de Verzamelwet SZW 2013 (Kamerstukken II 2012/13, 33 556, nr. 3, blz. 10 en 11) is bij de voorgestelde wijziging van artikel 40, eerste lid, van de WAO, het volgende vermeld:
“Het is wenselijk te regelen dat het WAO-dagloon kan worden verhoogd als aan de voorwaarden voor een (nieuw) recht op WAO-uitkering is voldaan, maar dat recht niet ontstaat omdat de betrokkene reeds een WAO-uitkering heeft. Het voorstel is om dat expliciet te regelen in artikel 40, eerste lid, WAO, omdat het criterium “toegenomen arbeidsongeschiktheid” tot onbillijke uitkomsten kan leiden als gevolg van de regeling van artikel 44 WAO. Het voorgestelde artikel 40, eerste lid, WAO brengt mee dat het UWV moet vaststellen of aan de voorwaarden voor het ontstaan van een (tweede) recht op WAO-uitkering is voldaan alsof er geen (eerste) recht op WAO-uitkering bestaat. In dat geval kan het dagloon worden herzien, mits het dagloon van het (tweede) niet ontstane recht hoger zou zijn geweest dan het dagloon van het (eerste) bestaande recht. Om dit goed te regelen wordt, evenals in de Wet WIA, expliciet in artikel 19aa WAO geregeld dat geen nieuw, tweede recht op WAO-uitkering kan ontstaan.”
In de nota naar aanleiding van het verslag is vermeld dat de verhoging van het dagloon van het WAO-recht plaatsvindt als de verzekerde met werken gemiddeld per dag meer verdiende dan zijn (oorspronkelijke) dagloon. De regeling kan derhalve alleen voordelig uitpakken voor een WAO-gerechtigde (Kamerstukken II 2012/13, 33 556, nr. 6, blz. 11).
4.3.
Tussen partijen is uitsluitend de hoogte van het dagloon met ingang van 2 december 2015, waarop de WAO-uitkering is gebaseerd, in geschil.
4.4.
Appellante heeft niet betwist dat het Uwv artikel 40, eerste lid, van de WAO juist heeft toegepast door bij de dagloonvaststelling de door haar ontvangen WAO-uitkering buiten aanmerking te laten. Zij betoogt dat deze uitkering, in weerwil van de laatste volzin van deze bepaling, wel in aanmerking moet worden genomen. Dit betoog strekt er aldus toe dat artikel 40, eerste lid, van de WAO in zoverre buiten toepassing wordt gelaten.
4.5.
Volgens vaste rechtspraak houdt het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet het verbod in om wetten in formele zin, zoals in dit geval de WAO, te toetsen aan algemene rechtsbeginselen en brengt dit voorts mee dat de rechter niet mag treden in de belangenafweging die de wetgever heeft verricht of geacht moet worden te hebben verricht (zie bijvoorbeeld, in navolging van het arrest van de Hoge Raad van 14 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD5725 (het Harmonisatiewetarrest), de uitspraak van de Raad van
19 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2622). Dit neemt echter niet weg dat, indien sprake is van bijzondere omstandigheden die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, dit aanleiding kan geven tot een andere uitkomst dan waartoe strikte toepassing van de wet leidt. Dit is het geval indien niet‑verdisconteerde omstandigheden die strikte toepassing zozeer in strijd doet zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. Deze bijzondere omstandigheden kunnen slechts bij hoge uitzondering worden aangenomen.
4.6.
Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in 4.5 die moeten leiden tot het buiten toepassing laten van de wet is geen sprake. Uit de tekst van artikel 40, eerste lid, van de WAO en de toelichting daarop blijkt dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen dat het dagloon van de WAO-uitkering na het voldoen aan de ontstaansvoorwaarden voor een (nieuw) recht op WAO-uitkering wordt verhoogd, indien de verzekerde met nieuwe arbeid gemiddeld per dag meer verdiende dan met de arbeid waaruit het (eerste) recht op WAO-uitkering is ontstaan, en dat bij deze vergelijking de WAO-uitkering zelf niet wordt meegeteld. Dit is een door de wetgever nagestreefd legitiem doel dat aansluit bij de inkomensbescherming die de WAO biedt. De regeling garandeert dat het verlies aan verdienvermogen dat voorwerp vormde van de WAO-verzekering ten tijde van de eerste uitval gedekt blijft en voorziet daarnaast in een verzekering van het loon bij werkhervatting, indien dat hoger is dan het loon voor de eerste uitval (vergelijk de uitspraak van de Raad van 27 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1027).
4.7.1.
Ten slotte moet worden beoordeeld of de toepassing van artikel 40, eerste lid, van de WAO strijdig is met het recht op bescherming van het ongestoord genot van eigendom als gewaarborgd door artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. In de eerste twee volzinnen van artikel 1 van het Eerste Protocol is bepaald dat iedere natuurlijke of rechtspersoon recht heeft op het ongestoord genot van zijn eigendom (“possessions”). Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. Onder “possessions” moet niet alleen worden verstaan bestaande bezittingen, maar ook vermogensbestanddelen, met inbegrip van aanspraken, met betrekking waartoe de betrokkene kan onderbouwen dat hij ten minste een gerechtvaardigde verwachting heeft dat die zullen worden gerealiseerd. Alvorens kan worden toegekomen aan de vraag of artikel 1 van het Eerste Protocol is geschonden, dient eerst te worden beoordeeld of er sprake is van “possessions”.
4.7.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat voor appellante ten tijde van de inwerkingtreding van artikel 40, eerste lid, van de WAO op 1 juli 2013 nog geen sprake was van een wachttijd in de zin van de WAO. Zij is immers pas op 4 december 2013 wegens ziekte uitgevallen, waarna de wachttijd is aangevangen. Op 1 juli 2013 kon appellante dan ook geen rechten ontlenen aan het tot dat moment geldende artikel 40, eerste lid, van de WAO. Van ontneming van een bestaand recht op een hogere WAO-uitkering als gevolg van de wetswijziging per 1 juli 2013 is dan ook geen sprake.
4.7.3.
Evenmin had appellante op 1 juli 2013 een legitieme verwachting dat de berekening van het dagloon zou geschieden overeenkomstig het bepaalde in artikel 40, eerste lid, van de WAO, zoals dit gold vóór 1 juli 2013, dus met meetelling van haar WAO-uitkering. Zij kon er integendeel mee bekend zijn dat, indien zij na 1 juli 2013 ziek zou worden, na het doorlopen van de wachttijd toepassing zou worden gegeven aan artikel 40, eerste lid, van de WAO, zoals dit luidde vanaf 1 juli 2013, en dat dus haar WAO-uitkering niet meegeteld zou worden bij de berekening van het dagloon.
4.8.
Gelet op wat in 4.7.2 en 4.7.3 is overwogen is ook geen sprake van strijd met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel.
4.9.
De overwegingen 4.4 tot en met 4.8 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en J.S. van der Kolk en M.E. Fortuin als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2019.
(getekend) E. Dijt
(getekend) J.R. Trox

VC