In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om terug te komen van een eerder besluit van 11 november 2019, waarin werd vastgesteld dat appellante met ingang van 12 november 2019 geen recht had op een WIA-uitkering omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante stelde dat er een medische beoordeling had moeten plaatsvinden, maar de Raad oordeelde dat het Uwv terecht niet is teruggekomen op het eerdere besluit. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 25 januari 2024, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M. Hoefs, en het Uwv werd vertegenwoordigd door E.M.C. Beijen.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante, die eerder als schoonmaakmedewerker werkte, geen bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 11 november 2019. Na een ziekmelding in juli 2020 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante geschikt was voor andere functies, ondanks dat de functie van productiemedewerker industrie niet meer passend werd geacht. Appellante heeft in januari 2021 verzocht om herziening van het eerdere besluit, maar het Uwv heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de Raad heeft deze uitspraak bevestigd, met de overweging dat het Uwv geen aanleiding had om terug te komen van het eerdere besluit. De Raad concludeert dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen, en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank zonder schadevergoeding toe te kennen.