ECLI:NL:CRVB:2024:1832

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
23/1334 BESLU
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over schadevergoeding en loonsanctie in het derde ziektejaar

In deze zaak gaat het om een verzoek om schadevergoeding van een werknemer (betrokkene) die meent recht te hebben op 100% loondoorbetaling in het derde ziektejaar van haar ziekte. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht heeft volstaan met een schadevergoeding van 70% van het loon. De rechtbank had eerder geoordeeld dat betrokkene recht had op 100% loondoorbetaling, maar de Raad volgt het Uwv in zijn standpunt dat er geen in rechte afdwingbare aanspraak bestaat op 100% loon. De Raad stelt vast dat de ex-werkgever van betrokkene niet verplicht was om in het derde ziektejaar 100% van het loon door te betalen, ook al was dit in het tweede ziektejaar wel het geval. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

23/1334 BESLU
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 maart 2023, 22/3607 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 25 september 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak om een verzoek om schadevergoeding als gevolg van het niet opleggen van een loonsanctie. De door het Uwv toegekende schadevergoeding was volgens de rechtbank niet juist, omdat betrokkene in het derde ziektejaar aanspraak zou hebben kunnen maken op 100% van het loon. De rechtbank heeft daarom het verzoek om schadevergoeding toegewezen. Het Uwv is het met dit oordeel van de rechtbank niet eens. De Raad volgt het standpunt van het Uwv dat betrokkene geen in rechte afdwingbare aanspraak heeft op 100% van het loon in het derde ziektejaar, zodat het Uwv terecht heeft volstaan met een schadevergoeding uitgaande van 70% van het loon.

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Mr. M. Ouwerkerk-Hoogendonk, advocaat, heeft namens betrokkene een verweerschrift ingediend.
Betrokkene heeft vragen van de Raad beantwoord, waarop het Uwv heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2024. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Ouwerkerk-Hoogendonk.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Bij besluit van 28 oktober 2019 is betrokkene met ingang van 6 december 2019 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 38,32%. Betrokkene heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij beslissing op bezwaar van 5 oktober 2020 is het bezwaar van betrokkene gegrond verklaard. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 40,39%. Verder heeft het Uwv vastgesteld dat aan de voormalig werkgeefster (exwerkgeefster) van betrokkene ten onrechte geen loonsanctie is opgelegd en dat dit niet meer mogelijk is omdat de termijn van 104 weken is verstreken.
1.2.
Op 5 mei 2021 heeft betrokkene bij het Uwv een verzoek om schadevergoeding ingediend, omdat het Uwv ex-werkgeefster van betrokkene ten onrechte geen loonsanctie heeft opgelegd. Betrokkene heeft de geleden schade begroot op € 15.837,37.
1.3.
Bij gewijzigde beslissing op bezwaar van 22 april 2022 heeft het Uwv betrokkene met ingang van 6 december 2019 een IVA-uitkering toegekend.
1.4.
Naar aanleiding van de beslissing op bezwaar van 22 april 2022 heeft betrokkene haar verzoek om schadevergoeding aangepast. Volgens haar berekening bedraagt haar schade aan misgelopen loon, niet genoten vakantiedagen, misgelopen loonsverhoging, pensioenschade en misgelopen arbeidskorting in totaal € 15.496,01. Bij de berekening is betrokkene ervan uitgegaan dat haar ex-werkgeefster in het derde ziektejaar 100% van haar loon zou hebben betaald.
1.5.
Bij besluit van 2 juni 2022 heeft het Uwv betrokkene een schadevergoeding toegekend ter hoogte van € 3.278,18 (bruto). Dit bedrag bestaat uit een vergoeding van pensioenschade ter hoogte van € 129,-, vakantiedagen ter hoogte van € 1.782,54 en arbeidskorting ter hoogte van € 1.366,64. De overige door betrokkene gevorderde schadeposten komen volgens het Uwv niet voor vergoeding in aanmerking. Volgens het Uwv komt 70% van het loon voor vergoeding in aanmerking. Doordat betrokkene alsnog een IVA-uitkering ter hoogte van 75% van het WIA-maandloon heeft ontvangen, is geen sprake van loonschade.
1.6.
Op 20 oktober 2022 heeft betrokkene een verzoek om aanvullende schadevergoeding ingediend bij de rechtbank ter hoogte van € 11.519,93.
1.7.
Bij besluit van 26 januari 2023 heeft het Uwv de hoogte van de schadevergoeding gewijzigd vastgesteld. Het bedrag aan schadevergoeding in verband met vakantiedagen is aangepast van € 1.782,54 naar € 2.546,48.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft – voor zover in hoger beroep nog van belang – het verzoek van betrokkene om schadevergoeding toegewezen, het Uwv veroordeeld in de proceskosten van betrokkene en het Uwv opgedragen het griffierecht te vergoeden. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat voldoende aannemelijk is geworden dat de ex-werkgeefster van betrokkene op basis van gerechtvaardigd vertrouwen gehouden was in het derde ziektejaar het loon volledig door te betalen. De rechtbank heeft daartoe vastgesteld dat de cao voor de Verpleeg-, Verzorgingshuizen, Thuiszorg en Jeugdgezondheidszorg 2019-2021 (de cao) niet voorziet in een bepaling die betrekking heeft op de loondoorbetalingsverplichting in het derde ziektejaar. Wel blijkt uit de cao dat de uren van werknemers die in de tweede periode van 52 weken ziekte zijn besteed aan productieve arbeid en/of uren die direct zijn besteed aan reintegratieactiviteiten worden doorbetaald tegen 100% van het loon bij ziekte. De rechtbank heeft overwogen dat betrokkene het aantal uren dat zij aan productieve arbeid of re-integratie heeft besteed niet heeft onderbouwd, maar dat zij op de zitting heeft toegelicht dat de uren die zij effectief hieraan heeft besteed klein zijn. Dit betekent volgens de rechtbank dat de exwerkgeefster op grond van de cao slechts voor dit kleine aantal uren verplicht was 100% van het loon door te betalen en voor het overige deel kon volstaan met doorbetaling van 70% van het loon. Ex-werkgeefster heeft betrokkene in het tweede ziektejaar echter 100% van haar loon doorbetaald. Volgens de rechtbank heeft betrokkene voldoende aannemelijk gemaakt dat er hierdoor een gerechtvaardigd vertrouwen is ontstaan dat zij in het derde ziektejaar ook recht had op 100% doorbetaling van het loon, en dat dit juridisch afdwingbaar was. De rechtspraak van de Raad waarop het Uwv heeft gewezen doet hier volgens de rechtbank niet aan af, nu deze rechtspraak ziet op situaties waarbij de werkgever verzoekt om vergoeding van de schade bij het ten onrechte wel opleggen van een loonsanctie. [1] Bovendien was in deze zaken niet aannemelijk geworden dat de werkgever door de werknemer was gehouden aan een verplichting tot volledige loondoorbetaling. Voor het vaststellen van de schadevergoeding moet zoveel mogelijk worden aangesloten bij de toestand die zou zijn ontstaan indien de loonsanctie wel was opgelegd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat betrokkene over het derde ziektejaar recht zou hebben gehad op 100% loondoorbetaling en op 3,5% loonsverhoging. De rechtbank heeft de hoogte van de (aanvullende) schadevergoeding vastgesteld op € 11.019,06, zijnde het bedrag waar betrokkene om heeft verzocht op basis van een berekening die het Uwv niet heeft betwist.
Het standpunt van het Uwv
3.1.
Het Uwv heeft betoogd dat de door de rechtbank vastgestelde schadevergoeding hoger is dan door betrokkene is verzocht. Volgens het Uwv had de vergoeding daarom in elk geval niet hoger mogen zijn dan € 9.156,61. Verder heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank bij de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding ten onrechte is uitgegaan van 100% van het loon tijdens het derde ziektejaar. Volgens het Uwv geldt de rechtspraak van de Raad over situaties waarin een werkgever heeft verzocht om schadevergoeding in verband met een ten onrechte opgelegde loonsanctie ook voor schadeverzoeken door een werknemer in situaties waarin ten onrechte geen loonsanctie is opgelegd. [2] Het enkele feit dat een werkgever uit goed werkgeverschap gedurende het tweede ziektejaar meer dan 70% van het loon heeft doorbetaald, is onvoldoende om ervan uit te gaan dat hij ook gehouden is in het derde ziektejaar 100% van het loon te betalen. [3] Dit heeft ook gevolgen voor de hoogte van de pensioenschade. Daarbij is verder van belang dat betrokkene tijdens de zitting de claim van de pensioenschade heeft bijgesteld van € 2.132,50 naar € 404,12 in verband met de premievrije pensioenopbouw. De verlaging (en daarmee het bedrag aan premievrije opbouw) bedraagt dus € 1.599,38. Nu het bedrag aan premievrije pensioenopbouw hoger is dan de verschuldigde werkgeverspremies tijdens het derde ziektejaar, is er volgens het Uwv geen sprake meer van schade. Dit betekent volgens het Uwv dat de toekenning van een vergoeding ter hoogte van € 129,- voor de pensioenschade onverschuldigd is geweest. Tot slot heeft het Uwv erop gewezen dat de toegekende schadevergoeding brutobedragen betreft, terwijl het bij een vergoeding om nettobedragen gaat. De loonschade moet worden bepaald op het verschil tussen het nettoloon waarop betrokkene aanspraak had kunnen maken tijdens het derde ziektejaar en de door haar over die periode ontvangen netto IVA-uitkering. Uit de door het Uwv overgelegde berekening volgt dat – ervan uitgaande dat de ex-werkgeefster in het derde ziektejaar slechts gehouden was tot betaling van 70% van het loon – geen schade meer resteert die voor vergoeding in aanmerking komt.
Het standpunt van betrokkene
3.2.
Volgens betrokkene is voldoende komen vast te staan dat haar ex-werkgeefster gehouden was in het derde ziektejaar 100% van het loon door te betalen. De overige schadeonderdelen zijn naar de mening van betrokkene ook terecht berekend op grond van het uitgangspunt dat ex-werkgeefster in het derde jaar zou zijn gehouden 100% loon door te betalen. Wel heeft betrokkene erkend dat het door het Uwv te betalen bedrag het netto equivalent is van de door de rechtbank vastgestelde bruto-schade. De nog niet door het Uwv gecompenseerde nettoschade bedraagt volgens betrokkene € 7.090,11.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het Uwv heeft veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 11.019,06 aan de hand van wat het Uwv in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep van het Uwv slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
4.2.
Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter bij de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding zoveel mogelijk aansluiting zoekt bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. [4] Voor vergoeding van schade is vereist dat sprake is van een onrechtmatig besluit en dat een oorzakelijk verband aanwezig is tussen het onrechtmatige besluit en de gestelde schade. Vervolgens komen alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking die in een zodanig verband staan met dat besluit dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de re-integratie-inspanningen van de ex-werkgeefster van betrokkene onvoldoende zijn geweest, dat het Uwv de ex-werkgeefster een loonsanctie had moeten op leggen, dat het niet opleggen van een loonsanctie een onrechtmatig nalaten is en dat betrokkene als gevolg hiervan schade heeft geleden die door het Uwv moet worden vergoed. Evenmin is in geschil dat het door het Uwv te vergoeden bedrag een nettobedrag betreft. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het Uwv bij de hoogte van de te vergoeden schade moet uitgaan van 70% of van 100% van het loon over het derde ziektejaar.
4.4.
Het betoog van het Uwv dat de rechtbank ten onrechte uit is gegaan van 100% van het laatstverdiende loon wordt gevolgd. Het is vaste rechtspraak van de Raad dat geen aanleiding bestaat het verzoek van een werknemer om loonschade te vergoeden als gevolg van een ten onrechte niet opgelegde loonsanctie op andere wijze te benaderen dan het verzoek van een werkgever die stelt schade te hebben geleden wegens een ten onrechte opgelegde loonsanctie. Als op het Uwv te verhalen schade komen in aanmerking betalingen die voortvloeien uit afspraken die de werkgever en de werknemer hebben gemaakt over de verplichtingen en inspanningen van de werkgever die zullen gelden in het derde ziektejaar en die voldoende concreet zijn en door de werknemer zijn af te dwingen. [5] De enkele omstandigheid dat de werkgever 100% van het loon heeft doorbetaald in het tweede ziektejaar betekent niet dat sprake is van een door een werknemer af te dwingen verplichting van de werkgever om die loondoorbetaling na afloop van het tweede ziektejaar voort te zetten. Hiervan is slechts sprake als de gehoudenheid van de werkgever voortvloeit uit de (collectieve) arbeidsovereenkomst of anderszins uit de (toen nog bestaande) arbeidsrelatie. [6] Daarvan is in de situatie van betrokkene niet gebleken. Zoals de rechtbank al heeft vastgesteld volgde uit de voor betrokkene geldende cao niet de verplichting om gedurende het derde ziektejaar 100% van het laatstverdiende loon te betalen. Het oordeel van de rechtbank dat de ex-werkgeefster op grond van gerechtvaardigd vertrouwen was gehouden in het verlengde van de betaling in het tweede ziektejaar ook in het derde ziektejaar 100% van het laatstverdiende loon te betalen, wordt niet gevolgd. Het enkele feit dat de ex-werkgeefster onverplicht in het tweede ziektejaar 100% van het loon heeft doorbetaald, brengt niet een in rechte te honoreren vertrouwen met zich dat de ex-werkgeefster daartoe ook in het derde ziektejaar moet overgaan. Betrokkene heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat zij erop heeft mogen vertrouwen dat zij ook na het verstrijken van deze termijn van twee jaar nog aanspraak zou kunnen maken op 100% van haar salaris. Betrokkene heeft ter onderbouwing van haar standpunt slechts verwezen naar loonbetalingen in het tweede ziektejaar. Verder heeft betrokkene ter zitting toegelicht dat met een medewerker van P&O de afspraak is gemaakt dat zij – zolang zij zich zou houden aan de in het kader van re-integratie gemaakte afspraken – in afwijking van de cao-bepaling haar volledige loon over alle uren betaald zou krijgen. Niet gebleken is dat deze afspraken ook zouden gelden voor het derde ziektejaar.
4.5.
Het Uwv wordt dus gevolgd in zijn standpunt dat betrokkene slechts recht heeft op vergoeding van 70% van het loon over het derde ziektejaar. Ter zitting is besproken dat als het Uwv hierin wordt gevolgd, het Uwv de schade die betrokkene heeft geleden als gevolg van het besluit van 28 oktober 2019 reeds heeft vergoed. Dit betekent dat betrokkene geen recht heeft op een schadevergoeding hoger dan het bedrag dat het Uwv haar al heeft toegekend, zodat de rechtbank het verzoek om schadevergoeding had moeten afwijzen.

Conclusie en gevolgen

5. Uit wat is overwogen onder 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep van het Uwv slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en T. Dompeling en D.H. Harbers als leden, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2024.
(getekend) E. Dijt
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Voetnoten

1.CRvB 9 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4452.
2.CRvB 9 december 2015, ECLI:CRVB:2015:4248.
3.CRvB 9 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4452 en CRvB 17 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:498.
4.Zie onder meer de uitspraak van de Raad van 16 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1466.
5.Zie onder meer de uitspraken van de Raad van 9 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4248 en van 20 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:295.
6.CRvB 29 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:197.