Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Artikel 40 van de WAO (tekst geldend op 22 juni 2005):
1. Indien ter zake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering alsmede toekenning van ziekengeld krachtens de Ziektewet heeft plaatsgevonden dan wel loondoorbetaling heeft plaatsgevonden op grond van artikel 629, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of betaling van bezoldiging op grond van artikel XV, tweede lid, van de Wet terugdringing ziekteverzuim, wordt met ingang van de dag na beëindiging van het ziekengeld op grond van artikel 29, vijfde lid, van de Ziektewet dan wel na afloop van het in artikel 629, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of in artikel XV, tweede lid, van de Wet terugdringing ziekteverzuim bedoelde tijdvak van 104 weken het dagloon opnieuw vastgesteld overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens artikel 14, mits dat leidt tot een hoger dagloon, dan het dagloon dat voor de berekening van de laatstelijk ontvangen loondervingsuitkering of vervolguitkering in aanmerking werd genomen.
2. Voor de toepassing van het bepaalde in het vorige lid wordt in artikel 14, eerste lid, in plaats van de woorden "ware hij niet arbeidsongeschikt" gelezen: "ware zijn arbeidsongeschiktheid niet toegenomen" en voorts in plaats van de woorden "gerekend naar het loonpeil op de dag van ingang van de arbeidsongeschiktheidsuitkering" gelezen: "gerekend naar het loonpeil op de dag, met ingang waarvan op grond van het bepaalde in artikel 40, eerste lid, hernieuwde vaststelling van een dagloon plaatsvindt".
3. Ingeval van herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid tijdens het ontvangen van een vervolguitkering wordt, met inachtneming van de tweede tot en met vierde volzin van dit lid, met ingang van de dag waarop het recht op die herziening bestaat, een loondervingsuitkering toegekend. Voor de duur van die loondervingsuitkering is, in afwijking van artikel 21a, de leeftijd van de betrokkene op de dag van ingang van de herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering bepalend. Toekenning van een loondervingsuitkering is slechts mogelijk indien de betrokkene bij de toeneming van de arbeidsongeschiktheid ter zake van het verrichten van werkzaamheden op grond van deze wet verzekerd was en de duur van die uitkering langer is dan de duur van de loondervingsuitkering, waarop recht bestond onmiddellijk voorafgaande aan de datum van ingang van de vervolguitkering. De duur van de toe te kennen loondervingsuitkering wordt verminderd met de duur van de laatstelijk ontvangen loondervingsuitkering. Tijdens de duur van die loondervingsuitkering bestaat geen recht op vervolguitkering.
4. Na afloop van de in het derde lid bedoelde loondervingsuitkering geldt voor de berekening van het vervolgdagloon, in afwijking van artikel 21b, derde lid, een percentage van 2 maal het aantal verstreken jaren tussen het 15e jaar en de leeftijd van de betrokkene op de dag van ingang van de herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.
5. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot dit artikel nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld.
Artikel 44 van de WAO (tekst geldend op 8 augustus 2001):
1. Indien degene, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomsten uit arbeid geniet, wordt, zolang niet vaststaat of deze arbeid als arbeid, bedoeld in artikel 18, vijfde lid, kan worden aangemerkt, de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt die uitkering:
a. niet uitbetaald indien de inkomsten uit arbeid zodanig zijn, dat als die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn, niet langer sprake zou zijn van een arbeidsongeschiktheid van ten minste 15% of
b. indien het bepaalde onder
aniet van toepassing is, uitbetaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn.
2. De toepassing van het bepaalde in het eerste lid vindt ten hoogste plaats over een aaneengesloten termijn van drie jaren, aanvangende op de eerste dag waarover de inkomsten uit arbeid bedoeld in dat lid worden genoten.
Deze termijn wordt geacht niet te zijn onderbroken indien gedurende perioden van korter dan vier weken geen inkomsten uit arbeid worden genoten. Na afloop van de in de eerste volzin genoemde termijn wordt de in het eerste lid bedoelde arbeid aangemerkt als arbeid, bedoeld in artikel 18, vijfde lid.
3. Indien degene, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomsten uit arbeid geniet, die bestaan uit loon ingevolge een arbeidsovereenkomst als bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3 van de Wet sociale werkvoorziening vindt het tweede lid geen toepassing.
4. Na afloop van een kalenderkwartaal wordt het gezamenlijke bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, die op grond van het derde lid niet zijn uitbetaald wegens het genieten van het loon, bedoeld in het derde lid alsmede van de dientengevolge niet uitbetaalde vakantie-uitkeringen, vermeerderd met het bedrag aan premies dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bij uitbetaling daarover op grond van enige wet verschuldigd zou zijn en dat niet op de uitkeringen in mindering kan worden gebracht, aan ’s Rijks kas afgedragen.
5. Onze Minister kan bepalen dat het tweede lid geen toepassing vindt ten aanzien van bepaalde groepen personen.
6. Onze Minister kan met betrekking tot dit artikel nadere, en voor bijzondere gevallen, zonodig afwijkende regels stellen.