In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van de bijstandsverlening aan appellant, die sinds 2001 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW). Appellant, gehuwd met een partner in Marokko, ontving bijstand naar de norm voor alleenstaanden, maar het college van burgemeester en wethouders van Maastricht heeft zijn bijstand herzien naar 50% van de gehuwdennorm. Dit besluit was gebaseerd op de conclusie dat appellant niet duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote, ondanks zijn beweringen dat hij dat wel deed. De Raad oordeelde dat het college terecht had vastgesteld dat appellant als gehuwd moest worden aangemerkt, omdat er geen overtuigende bewijsstukken waren over een blijvende scheiding.
De Raad heeft de procesgang en de besluiten van het college beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat appellant niet tijdig de gevraagde bewijsstukken had ingeleverd, wat leidde tot de intrekking van zijn bijstand. Na het indienen van de bewijsstukken heeft het college de intrekking vervangen door een herziening van de bijstand. De Raad concludeerde dat de herziening van de bijstand naar 50% van de gehuwdennorm rechtmatig was, omdat appellant niet in een zeer bijzondere situatie verkeerde die een verhoging van de bijstand rechtvaardigde. De Raad heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd en het beroep van appellant ongegrond verklaard.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor betrokkenen om tijdig en volledig bewijs te leveren in procedures rondom bijstandsverlening en de strikte toepassing van de regels omtrent huwelijkse status en bijstandsnormen.