ECLI:NL:CRVB:2024:1672

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
23/727 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van extreem laag waterverbruik en niet weerleggen van woonadres

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand van appellante, die sinds 7 maart 2016 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Hengelo heeft de bijstand ingetrokken op basis van het argument dat appellante haar hoofdverblijf niet had op het opgegeven uitkeringsadres, wat werd onderbouwd door extreem laag waterverbruik. Appellante heeft dit standpunt betwist en stelde dat het college geen recht had om onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van haar bijstand. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het college wel degelijk bevoegd was om onderzoek te doen. De Raad oordeelde dat appellante de vooronderstelling dat zij niet op het uitkeringsadres woont niet heeft weerlegd, ondanks haar tegenstrijdige verklaringen over haar waterverbruik. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De intrekking en terugvordering van de bijstand blijven daarmee in stand. De uitspraak werd gedaan op 30 juli 2024.

Uitspraak

23/727 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 24 januari 2023, 21/1938 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (college)
Datum uitspraak: 30 juli 2024

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand van appellante op de grond dat zij haar hoofdverblijf vanaf 15 december 2017 niet had op het uitkeringsadres. Het college baseert zich vooral op een extreem laag waterverbruik op dat adres en stelt zich op het standpunt dat dit verbruik de vooronderstelling rechtvaardigt dat appellante daar niet woont. Volgens het college heeft appellante die vooronderstelling niet weerlegd. Appellante is het daarmee niet eens en vindt bovendien dat het college geen onderzoek mocht doen naar de rechtmatigheid van haar bijstand. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het college wel bevoegd was om daar onderzoek naar te doen. Ook is de Raad het net als de rechtbank eens met het standpunt van het college dat appellante de vooronderstelling dat zij niet op het uitkeringsadres woont niet heeft weerlegd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. D. Aygur, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 18 juni 2024. Voor appellante is mr. Aygur verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door R.C.M. Noordink en K.A.M. Katier.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontvangt vanaf 7 maart 2016 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm van een alleenstaande. Sinds 15 december 2017 staat zij ingeschreven op een adres in [woonplaats] (uitkeringsadres).
1.2.
Appellante volgde een traject bij een werkcoach. De werkcoach heeft in een rapportage van 22 maart 2020 onder meer opgenomen dat appellante tijdens het traject niet of erg laat reageerde op berichten en erg vaag was over de reden daarvan. Om die reden hebben medewerkers van de gemeente Hengelo een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. In dat kader hebben de medewerkers op 25 maart 2020 een gesprek gevoerd met appellante. Tijdens dat gesprek heeft appellante onder meer gezegd dat de redenen die zij bij de werkcoach had benoemd voor het niet of te laat reageren, niet klopten en dat zij medio oktober 2020 met haar vriend wilde gaan trouwen. Ook heeft appellante tijdens dat gesprek uitgelegd hoe zij de opleiding ‘philings’ die zij is gaan volgen – de kosten bedroegen € 3.000,- – heeft kunnen betalen. Gelet op deze verklaringen is het onderzoek voortgezet door een medewerker van de afdeling Handhaving van de gemeente Hengelo . Deze medewerker heeft onder meer bij Vitens gegevens opgevraagd over het waterverbruik op het uitkeringsadres. Uit de verkregen informatie van Vitens is naar voren gekomen dat het waterverbruik in de periode van 15 december 2017 tot en met 15 januari 2021 varieerde van twee tot zeven m3 per jaar. Verder heeft de medewerker gegevens opgevraagd over het aantal huisvuilstortingen en het energieverbruik, waarnemingen verricht bij de woning van appellante en haar partner, op 26 mei 2021 een gesprek gevoerd met appellante en aansluitend aan dat gesprek een huisbezoek afgelegd op het uitkeringsadres. Tijdens het huisbezoek heeft de medewerker de watermeter afgelezen. Daaruit is gebleken dat appellante in de periode van 15 januari 2021 tot en met 26 mei 2021 één m3 water heeft verbruikt. Op 15 juni 2021 heeft de medewerker nogmaals een gesprek gevoerd met appellante. De bevindingen van het onderzoek staan in een rapport van 22 juli 2021.
1.3.
In de onderzoeksresultaten heeft het college aanleiding gezien om met een besluit van 23 juli 2021, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 26 oktober 2021 (bestreden besluit), de bijstand van appellante met ingang van 15 december 2017 in te trekken en de gemaakte kosten van algemene en bijzondere bijstand over de periode van 15 december 2017 tot en met 28 februari 2021 van appellante terug te vorderen tot een bedrag van in totaal € 49.624,63. Aan het bestreden besluit ligt, samengevat, het volgende ten grondslag. Het college was op grond van artikel 53a, zesde lid, van de PW bevoegd een onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens. Die bevoegdheid kan ook spontaan worden uitgeoefend, zonder voorafgaand en redengevend feit, signaal, grond of vermoeden. Appellante heeft haar hoofdverblijf vanaf 15 december 2017 niet gehad op het uitkeringsadres. Dit blijkt uit het extreem lage waterverbruik op dit adres van gemiddeld circa vier m3 per jaar. Hierbij komt het zeer lage gebruik van stroom en het nauwelijks aanbieden van afval ter inzameling. Door niet bij het college te melden dat zij haar hoofdverblijf niet had op het uitkeringsadres, heeft appellante de inlichtingenverplichting geschonden en is terecht tot intrekking en terugvordering besloten.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot zijn oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Onderzoeksbevoegdheid
4.1.
Appellante heeft aangevoerd dat het college in haar geval niet bevoegd was om een onderzoek in te stellen naar de rechtmatigheid van de aan haar verleende bijstand. Het gaat hier namelijk niet om een willekeurig onderzoek, maar een onderzoek dat specifiek was gericht op appellante omdat zij niet aan haar arbeidsverplichtingen zou voldoen. Er was geen echte aanleiding en ook geen twijfel of indicatie voor het verrichten van een rechtmatigheidsonderzoek. De conclusie kan dan ook geen andere zijn dan dat appellante een doelwit van het college was, omdat zij zich volgens het college niet voldoende beschikbaar had opgesteld voor arbeid. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.1.1.
Zoals ook uit het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak volgt, is het college bevoegd om onderzoek te doen naar de juistheid en volledigheid van verstrekte gegevens en naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening of de voortzetting van bijstand. Dat volgt uit artikel 53a van de PW. Deze algemene onderzoeksbevoegdheid kan uit eigen beweging worden uitgeoefend, dus ook zonder voorafgaand signaal of vermoeden. Dit is vaste rechtspraak. [1] Dat is in het geval van appellante niet anders. Overigens volgt uit 1.2 dat er, anders dan appellante stelt, voor het college wel aanleiding was om een onderzoek in te stellen naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand.
4.1.2.
Voor zover appellante met haar – ook in beroep ingenomen – stelling dat zij doelwit van het college was, heeft willen betogen dat het college in dit geval misbruik van zijn onderzoeksbevoegdheid heeft gemaakt, heeft appellante dit niet aannemelijk gemaakt.
Intrekking en terugvordering
4.2.
Het bestreden besluit wordt getoetst voor de periode van 15 december 2017, de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken, tot en met 23 juli 2021, de datum van het intrekkingsbesluit (te beoordelen periode).
4.3.
Intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Deze bewijslast brengt in dit geval met zich dat het college aannemelijk moet maken dat appellante gedurende de gehele te beoordelen periode de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat zij haar hoofdverblijf niet had op het uitkeringsadres.
4.4.
Het woonadres van een betrokkene is het adres van de woning waar hij zijn hoofdverblijf heeft. Het hoofdverblijf van een betrokkene is daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijke leven is. Dit moet worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Dit volgt uit vaste rechtspraak. [2] De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
4.5.
Voor de bepaling van het hoofdverblijf kan het waterverbruik van betekenis zijn. Een waterverbruik van maximaal zeven m³ per jaar per huishouden – ongeacht het aantal personen van dit huishouden – is extreem laag. Een extreem laag waterverbruik rechtvaardigt de vooronderstelling dat de woning niet wordt bewoond en dat dus de betrokkene niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Het is dan aan de betrokkene om die vooronderstelling te weerleggen. Dit volgt uit vaste rechtspraak. [3]
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat in de te beoordelen periode het waterverbruik op het uitkeringsadres extreem laag was.
4.7.
Appellante heeft aangevoerd dat aannemelijk is dat zij ondanks het extreem lage waterverbruik op het uitkeringsadres wel haar hoofdverblijf had op dit adres. Volgens appellante gebruikt zij weinig water tijdens het douchen vanwege een huidaandoening en maakt zij spaarzaam gebruik van de wc. Daarnaast heeft de rechtbank volgens appellante ten onrechte alleen gekeken naar het water- en elektriciteitsverbruik en niet naar andere gegevens die aannemelijk maken dat appellante in de te beoordelen periode haar hoofverblijf op het uitkeringsadres heeft gehad. Appellante wijst hierbij op haar bankafschriften, waaruit blijkt dat zij levensmiddelen in supermarkten dicht bij haar woning kocht. Ook wijst appellante erop dat zij gebruik maakt van afvalbakken in het centrum van de stad, dat tijdens het huisbezoek in haar woning beperkt houdbare levensmiddelen zijn aangetroffen en dat tijdens dat huisbezoek is gebleken dat haar woning volledig was ingericht. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.7.1.
Wat appellante tijdens het gesprek op 15 juni 2021 en in de loop van de procedure naar voren heeft gebracht over haar waterverbruik is niet in lijn met wat zij daarover heeft verklaard tijdens het gesprek op 26 mei 2021. Tijdens het gesprek op 26 mei 2021 heeft appellante de vraag of zij veel water in haar woning verbruikt, bevestigend beantwoord. Appellante verklaart hierover dat zij doucht, de afwas doet en water gebruikt voor het wasgoed en om te wassen. Over het douchen verklaart appellante dat zij, toen zij in Syrië woonde, een droge huid had en toen op advies van haar dermatoloog om de dag is gaan douchen en dat zij soms om de drie dagen doucht. Tijdens het gesprek op 15 juni 2021 heeft appellante verklaard dat zij één of twee keer per maand doucht en dat zij heel weinig water verbruikt. In bezwaar en beroep heeft appellante naar voren gebracht dat zij in verband met haar gevoelige huid minimaal water verbruikt, omdat zij weinig kan douchen. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellante gezegd dat appellante eczeem heeft en daarom weinig doucht, en dat als appellante doucht ze dan heel weinig water verbruikt. Ook heeft de gemachtigde gezegd dat appellante geen wasmachine had en zuinig leeft en dat zij misschien eenmaal per dag naar de wc gaat en dit misschien thuis, buiten of bij een vriendin doet.
4.7.2.
Met deze, deels tegenstrijdige, verklaringen heeft appellante de vooronderstelling dat zij vanwege het extreem lage waterverbruik niet haar hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres niet weerlegd. De overige in 4.7 weergegeven argumenten van appellante maken dit niet anders.

Conclusie en gevolgen

4.8.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de intrekking en terugvordering in stand blijven.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en W.F. Claessens en W.A. Timmer als leden, in tegenwoordigheid van M. Ramanand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2024.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) M. Ramanand

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Participatiewet
Artikel 17
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. (…).
Artikel 53a
(…)
6. Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1231.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3038, en van 7 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3110.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1986.