4.7.Gelet op 4.5 is een dergelijke ongelijke behandeling alleen gerechtvaardigd indien daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat.
4.7.1.De Raad stelt voorop dat het college niet uitsluitend onderscheid heeft gemaakt op grond van nationaliteit. Het heeft immers naast land van herkomst, dat niet gelijk is aan nationaliteit, ook leeftijd en feitelijk vakantiegedrag en aanwijzingen in het dossier als kenmerken gebruikt om te bepalen of onderzoek in het buitenland moest worden verricht.
4.7.2.In Nederland worden vermogen, onroerende vermogensbestanddelen en andere (semi-)registergoederen, inkomen, liquide transacties en bankrekeningen (middelen) van ingezetenen door verschillende (semi-)overheidsorganisaties in verscheidene registratiesystemen opgenomen. Daarbij valt te denken aan de gegevens van de Belastingdienst, het Kadaster, het handelsregister, Suwinet, het register Meldingen ongebruikelijke transacties, de kentekenregistratie van de Dienst wegverkeer, en verder. Door vergaande, onder meer digitale, wettelijke gegevensuitwisselingen onder meer met tussenkomst van het Inlichtingenbureau, kunnen bijstandverlenende organen tegen geringe kosten en zonder dat betrokkenen dat merken of daarvoor toestemming verlenen, een zeer uitgebreid onderzoek doen naar en gegevens verkrijgen over inkomen en vermogen, dat de bijstandsgerechtigde verwerft of eerder verworven heeft, om aldus de juistheid van de opgave van de betrokkene daarover te controleren. Voorts zijn vele andere derden, zoals werkgevers, verhuurders en nutsbedrijven, gehouden informatie over bijstandsgerechtigden te verschaffen. De wettelijke grondslag hiervoor is gelegen in de artikelen 63 en 64 van de WWB. De bijstandverlenende organen beschikken niet over vergelijkbare uitgebreide mogelijkheden om juiste opgaven van bijstandsgerechtigden over het al dan niet hebben van middelen buiten Nederland te controleren. Onderzoeken in het buitenland naar deze middelen zijn soms nagenoeg onmogelijk of zeer bewerkelijk, omdat met Nederland vergelijkbare registraties niet bestaan, of omdat autoriteiten aldaar geen inzage geven in gegevens. Dit betekent dat bijstandverlenende organen ter plekke zelf onderzoeken moeten (laten) uitvoeren. Onderzoeken in het buitenland zijn hierdoor en door reis- en vertaalkosten kostbaar. Gelet hierop en op wat overwogen is onder 4.2 is het voor het bijstandverlenend orgaan nog meer zaak om bij de inzet van de algemene onderzoeksbevoegdheid in het buitenland zo gericht mogelijk te werk te gaan en daarop een risicoprofiel af te stemmen. Die afstemming dient daarom ook te mogen geschieden ten aanzien van de vraag in welk land onderzoek zal plaatsvinden. Van het bijstandverlenend orgaan kan immers, gelet op de kosten, niet worden verlangd dat het ten aanzien van al zijn bijstandsgerechtigden onderzoek doet in alle landen ter wereld.
4.7.3.Er bestaat dus een verschil in behandeling tussen bijstandsgerechtigden die Nederland als land van herkomst hebben en zij die een ander land van herkomst hebben, dat relevant is voor de controle op de juiste opgave van middelen door de bijstandsgerechtigde. Een betrokkene met een ander land van herkomst heeft een gedeelte van zijn leven buiten Nederland doorgebracht en heeft dus de mogelijkheid gehad om inkomens- en vermogensbestanddelen in het buitenland te verwerven, waar voor de uit Nederland afkomstige bijstandsgerechtigde die mogelijkheid veelal niet heeft bestaan. Voorts zal een bijstandsgerechtigde die afkomstig is uit een andere land mogelijk van daar nog aanwezige familie door vererving vermogen in het buitenland verwerven, waar de uit Nederland afkomstige bijstandsgerechtigde bij vergelijkbare verwerving veeleer alleen vermogen in Nederland verkrijgt. Land van herkomst van een bijstandsgerechtigde kan dus een gegeven zijn dat van belang is voor de vraag of de controle op vermogen en inkomen van de betrokkene vooral op middelen binnen Nederland moet worden gericht of dat controle ook moet worden gericht op middelen in een ander land, en zo ja, welk land.
4.7.4.Het onder 4.7.3 bedoelde verschil heeft het college in het risicoprofiel verfijnd met twee kenmerken, namelijk leeftijd en vakantiegedrag. Het verschil tussen ouderen en jongeren is relevant voor de uitoefening van de algemene onderzoeksbevoegdheid, omdat ouderen eerder dan jongeren beschikken over inkomens- en vermogensbestanddelen in het buitenland, bijvoorbeeld omdat ouderen eerder erfgenaam worden of een pensioengerechtigde leeftijd bereiken. Het verschil in vakantiegedrag is eveneens relevant. Immers, degenen die over inkomens- en vermogensbestanddelen beschikken in het buitenland zullen om die te beheren en te onderhouden, of daarvan gebruik te maken, vaak langdurig naar de plaats gaan waar die middelen zich bevinden.