In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant door het college van burgemeester en wethouders van Maastricht. Appellant ontving sinds 9 november 2017 bijstand op grond van de Participatiewet (PW), maar het college stelde vast dat hij in de te beoordelen periode niet op het uitkeringsadres in Maastricht verbleef, maar bij zijn broer in een andere plaats. Het college had een onderzoek ingesteld naar de woonsituatie van appellant, waarbij onder andere buurtonderzoeken en huisbezoeken zijn uitgevoerd. De Raad oordeelde dat het college aannemelijk had gemaakt dat appellant zijn hoofdverblijf niet in Maastricht had en dat hij de inlichtingenverplichting had geschonden door dit niet te melden. De Raad bevestigde de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de gemaakte kosten. Tevens werd een bestuurlijke boete opgelegd aan appellant wegens het schenden van de inlichtingenverplichting. Appellant voerde aan dat de boete onevenredig was, maar de Raad oordeelde dat deze evenredig was aan de ernst van de overtreding. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.