ECLI:NL:CRVB:2024:1074
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en weigering WIA-uitkering na herstel van appellante
In deze zaak staat de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante per 24 september 2021 en de weigering van een WIA-uitkering per 30 september 2021 centraal. Appellante, die zich op 3 oktober 2019 ziek meldde, betwistte de besluiten van het Uwv, stellende dat zij door haar medische beperkingen niet in staat was om passende functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het Uwv terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd, omdat appellante meer dan 65% van haar laatst verdiende loon kan verdienen. De Raad concludeert dat de medische en arbeidskundige beoordelingen door het Uwv zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellante. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak, met uitzondering van de proceskostenvergoeding, die wordt verhoogd. De Raad oordeelt dat de beëindiging van de ZW-uitkering en de weigering van de WIA-uitkering rechtmatig zijn, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een andere uitkomst rechtvaardigen. De Raad wijst erop dat de wetgever bewust heeft gekozen voor de mogelijkheid om de ZW-uitkering te beëindigen vóór het einde van de wachttijd, en dat dit geen onbedoeld gevolg is.