ECLI:NL:CRVB:2021:1674
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid na het eerste ziektejaar
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant per 9 maart 2018. Appellant had zich ziek gemeld na een bedrijfsongeval en ontving een ZW-uitkering. Het Uwv heeft na een herbeoordeling vastgesteld dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheden en dat er sprake is van schending van het rechtszekerheidsbeginsel. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv bevoegd was om de ZW-beoordeling uit te voeren en dat er geen strijd is met de rechtszekerheid. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De Raad concludeert dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de toetsing ten grondslag gelegde functies medisch geschikt zijn voor appellant, en dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht is gebeurd.