ECLI:NL:CRVB:2019:3492
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de stopzetting van de ZW-uitkering na de EZWb en de wachttijd voor de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de stopzetting van de ZW-uitkering van appellante na de eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb). Appellante, die zich op 13 december 2013 ziek had gemeld, betwistte de beslissing van het Uwv om haar uitkering te beëindigen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv bevoegd was om een herbeoordeling uit te voeren en dat de medische informatie die door appellante was overgelegd geen aanleiding gaf voor verdergaande beperkingen. De Centrale Raad onderschreef deze overwegingen en oordeelde dat appellante de wachttijd van 104 weken voor de Wet WIA niet had vervuld. De Raad bevestigde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellante geen recht meer had op een ZW-uitkering en dat de functies die aan de beoordeling ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor haar. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat de beoordeling van het Uwv onterecht was en dat haar beperkingen niet juist waren vastgesteld, maar de Raad oordeelde dat de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd waren en dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die tot een ander oordeel konden leiden.