Uitspraak
gevestigd te [plaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
(rov. 3.5.4)
4.Beslissing
5 oktober 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 oktober 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de toekenning van een transitievergoeding aan een werknemer die kort voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd was ontslagen wegens ziekte. De werknemer, [verweerder], had een transitievergoeding van € 73.541,42 aangevraagd, maar de kantonrechter kende hem slechts € 25.000,-- toe. De kantonrechter oordeelde dat het onaanvaardbaar zou zijn om de volledige transitievergoeding toe te kennen, gezien de omstandigheden van de werknemer. Het gerechtshof vernietigde dit oordeel en kende de volledige transitievergoeding toe, waarbij het hof oordeelde dat de wetgever met de Wet werk en zekerheid geen uitzondering had gemaakt voor werknemers die kort voor hun pensioen worden ontslagen.
De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het hof en oordeelde dat de wetgever met de regeling van de transitievergoeding een abstract en gestandaardiseerd stelsel heeft gecreëerd, waarbij de omstandigheden van de werknemer niet relevant zijn voor de hoogte van de transitievergoeding. De Hoge Raad benadrukte dat de rechter terughoudend moet zijn bij de toepassing van redelijkheid en billijkheid in gevallen waarin de wetgever al een belangenafweging heeft gemaakt. De Hoge Raad verwierp het cassatiemiddel van de Stichting, die de verwerping van het cassatieberoep had verzocht, en oordeelde dat er geen grond was om de toekenning van de volledige transitievergoeding onaanvaardbaar te achten. De kosten van het geding in cassatie werden aan de Stichting opgelegd.