ECLI:NL:CRVB:2023:975
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijzondere bijstand voor tandheelkundige kosten en toetsing aan evenredigheidsbeginsel
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor tandheelkundige kosten. Appellant had in januari 2020 een tandheelkundige behandeling ondergaan, waarvan een deel door zijn zorgverzekering was vergoed. De kosten die niet vergoed waren, leidde tot de aanvraag voor bijzondere bijstand, die door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam was afgewezen. Het college stelde dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) een toereikende en passende voorliggende voorziening is en dat er geen zeer dringende redenen waren om bijzondere bijstand te verlenen.
De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. Hij voerde aan dat er geen passende voorliggende voorziening was en dat de zorgverzekering niet alle kosten had vergoed, ondanks de medische noodzaak. De Raad oordeelde dat de Zvw in beginsel een toereikende voorziening is, ook als niet alle kosten worden vergoed. De Raad bevestigde dat er geen ruimte is voor toetsing aan het evenredigheidsbeginsel, gezien het verplichtende karakter van artikel 15 van de Participatiewet (PW).
Appellant stelde ook dat er zeer dringende redenen waren voor bijstandsverlening, omdat de tandarts de behandeling noodzakelijk achtte vanwege een acute bedreiging van zijn gezondheid. De Raad oordeelde echter dat appellant niet had aangetoond dat er sprake was van een acute noodsituatie. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand bleef in stand. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.