ECLI:NL:CRVB:2022:784

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
21/2226 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen bijzondere bijstand voor dieetadvisering en acupunctuur

In deze zaak heeft appellant op 4 september 2019 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van dieetadvisering en acupunctuur. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft deze aanvragen afgewezen, omdat de kosten voor dieetadvisering zich niet voordoen en voor acupunctuur een voorliggende voorziening bestaat. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn belang bij de behandelingen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad oordeelt dat er geen acute noodsituatie is die bijstandverlening rechtvaardigt en dat de artikelen 15 en 35 van de Participatiewet (PW) een verplichtend karakter hebben, waardoor er geen ruimte is voor een belangenafweging op basis van het evenredigheidsbeginsel. De Raad concludeert dat de argumenten van appellant niet voldoende zijn om de eerdere beslissing van de rechtbank te weerleggen.

De uitspraak benadrukt het belang van de wettelijke kaders binnen de PW en de noodzaak van acute situaties voor het verlenen van bijzondere bijstand. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 5 april 2022.

Uitspraak

21 2226 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
16 juni 2021, 20/6267 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
Datum uitspraak: 5 april 2022

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P. van Baaren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben op de vraag of zij gebruik willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord niet gereageerd. Na afloop van de gegeven termijn is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 4 september 2019 op grond van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (PW) bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van dieetadvisering en voor de kosten van Do-In lessen bij een Centrum voor acupunctuur (acupunctuur). Daarbij heeft appellant een offerte van € 314,- voor dieetadvies overgelegd.
1.2.
Het college heeft deze aanvragen afgewezen bij besluiten van 14 april 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 september 2020 (bestreden besluit). Aan de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van dieetadvisering ligt ten grondslag dat de kosten zich niet voordoen. Aan de kosten voor acupunctuur ligt ten grondslag dat hiervoor een voorliggende voorziening bestaat als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de PW en dat er geen acute noodsituatie is die tot bijstandverlening moet leiden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de PW in de weg staat aan de verstrekking van bijzondere bijstand voor acupunctuur. De behandelingen behoren niet tot de zorg die op grond van de Zorgverzekeringswet voor vergoeding in aanmerking komt. Hiermee is een bewuste beslissing genomen over de noodzaak van het al dan niet vergoeden van de kosten van deze alternatieve geneeswijze. Artikel 16, eerste lid, van de PW biedt de mogelijkheid om in afwijking van artikel 15 van de PW bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Daarvoor moet vaststaan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin een betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen. In het geval van appellant is van een acute noodsituatie niet gebleken. Dat appellant baat heeft bij de behandelingen, levert geen dringende reden op. Appellant heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen het bestreden besluit voor zover daarbij de afwijzing van de vergoeding van kosten van de dieetadvisering is gehandhaafd.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat het college ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat hij veel baat heeft bij het volgen van het dieet en de behandelingen voor acupunctuur.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant heeft aangevoerd over de bijzondere bijstand voor de kosten van acupunctuur is in wezen een herhaling van de gronden die appellant in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak op die gronden ingegaan. Wat appellant heeft aangevoerd is geen reden om de gemotiveerde weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig te achten. De Raad kan zich vinden in het onder 2 weergegeven oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel rust.
4.2.
Het betoog van appellant dat het college bij het bestreden besluit zijn belang bij het dieet en de behandeling met acupunctuur had moeten meewegen treft geen doel. Appellant doelt hiermee op het evenredigheidsbeginsel, dat is verwoord in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht geen ruimte. Voor toetsing aan die bepaling is geen ruimte omdat de artikelen 15, eerste lid, en 35, eerste lid, van de PW een verplichtend karakter hebben. Daarom is voor een belangenafweging geen plaats. Verder heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college het belang van appellant bij de behandeling met acupunctuur op juiste wijze heeft betrokken bij de vraag of appellant in een acute noodsituatie verkeerde.
4.3.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2022.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) M. Zwart