ECLI:NL:CRVB:2018:814
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor tandheelkundige zorg op basis van voorliggende voorziening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellanten, een echtpaar, hadden op 8 november 2015 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een tandheelkundige renovatie van het gebit van de appellante, omdat zij geen financiële middelen hadden om deze kosten te dekken. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, omdat er volgens hen geen recht op bijzondere bijstand bestond, aangezien appellanten een beroep konden doen op de Zorgverzekeringswet (Zvw) als voorliggende voorziening. De Zvw werd als toereikend en passend beschouwd, ook al werden de kosten niet volledig vergoed.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellanten tegen deze afwijzing ongegrond. In hoger beroep voerden appellanten aan dat de tandheelkundige behandeling noodzakelijk was en dat er zeer dringende redenen waren om bijstand te verlenen, omdat appellante leed aan ondragelijke pijnen door gebitsproblemen. De Raad oordeelde dat volgens de wet geen recht op bijstand bestaat als er een voorliggende voorziening is die als toereikend wordt beschouwd. De Raad bevestigde dat de Zvw, ondanks de niet volledige vergoeding van de kosten, als een passende voorziening moet worden gezien. De door appellanten aangevoerde omstandigheden werden niet als zeer dringende redenen aangemerkt, en de Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De eerdere uitspraak werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.