ECLI:NL:CRVB:2023:792
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep en voorlopige voorziening inzake loonsanctie en schadevergoeding in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 april 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep van verzoekster tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende een loonsanctie. Verzoekster, werkzaam bij [X] als senior finance and report analist, was sinds maart 2020 uitgevallen door psychische klachten en had in december 2021 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had op 5 januari 2022 een loonsanctie opgelegd, omdat de re-integratie-inspanningen van [X] onvoldoende waren. Verzoekster stelde dat de bekorting van de loonsanctie door het Uwv onterecht was en dat zij met het hoger beroep de bekorting ongedaan kon maken.
De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van verzoekster ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat verzoekster met het hoger beroep niet kon bereiken dat de bekorting van de loonsanctie ongedaan werd gemaakt, omdat de wachttijd van 104 weken was verstreken. De Raad bevestigde dat het herstelkarakter van de loonsanctie betekende dat het Uwv de bekorting niet meer kon herroepen. Verzoekster werd wel de mogelijkheid geboden om een verzoek om schadevergoeding bij het Uwv in te dienen.
De Raad verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder loonsancties kunnen worden opgelegd en de gevolgen van het verstrijken van de wachttijd voor de mogelijkheid tot herstel van een loonsanctie.