ECLI:NL:RBROT:2023:10655

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
ROT 22/5328
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep inzake loonsanctie en procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D. Vanickova, had beroep ingesteld tegen een loonsanctie van 52 weken die aan zijn werkgever was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het primaire besluit van 23 februari 2022, waarin de loonsanctie werd gehandhaafd, door verweerder is bevestigd in het bestreden besluit van 3 oktober 2022. Eiser heeft aangevoerd dat hij zijn eigen arbeid kan verrichten en dat de werkgever niet heeft voldaan aan de re-integratieverplichtingen.

De rechtbank heeft echter ambtshalve de vraag beantwoord of eiser een voldoende actueel procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. De rechtbank concludeert dat eiser geen procesbelang heeft, omdat de procedure niet kan leiden tot terugplaatsing in zijn eigen arbeid en er geen financieel belang is aangetoond. Hierdoor is het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/5328

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam 1], eiser

(gemachtigde: mr. D. Vanickova),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: [naam]),

met als derde-partij [naam bedrijf], uit [plaatsnaam 2] (de werkgever)

(gemachtigde: mr. C.I.M. Molenaar).

Inleiding

Met het primaire besluit van 23 februari 2022 heeft verweerder bepaald dat een aan de werkgever van eiser opgelegde loonsanctie van 52 weken in stand blijft.
Met het bestreden besluit van 3 oktober 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
Met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Awb [1] heeft de rechtbank bij beslissing van 28 februari 2023 bepaald dat mr. C.I.M. Molenaar inzage krijgt in de overgelegde medische stukken ten aanzien van eiser en dat deze gemachtigde verplicht is tot geheimhouding van deze medische stukken tegenover de werkgever.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.
Nadat het onderzoek ter zitting was gesloten, heeft de rechtbank het onderzoek heropend om partijen in de gelegenheid te stellen te reageren op het standpunt van de werkgever van 20 maart 2023. Eiser heeft hierop gereageerd op 10 juli 2023. Verweerder heeft niet gereageerd.
Op 3 september 2023 heeft eiser een nadere reactie ingediend. Hierop heeft verweerder gereageerd op 11 september 2023. De werkgever heeft niet gereageerd. Nadat partijen hebben aangegeven niet op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank op 3 oktober 2023 het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser heeft de rechtbank geen toestemming gegeven om de gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname van de werkgever te brengen. Gelet hierop zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover nodig beperken om te voorkomen dat die gegevens langs deze weg alsnog in de openbaarheid worden gebracht.
2. Eiser was werkzaam bij de werkgever als senior proces operator en heeft zich voor dit werk ziekgemeld op 22 oktober 2019. Op 28 juli 2021 heeft eiser een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, waarna een arbeidsdeskundige op 7 oktober 2021 onderzoek heeft verricht naar de re-integratieverplichtingen van de werkgever. Verweerder heeft op deze datum aan eiser schriftelijk laten weten dat de behandeling van de WIA-aanvraag wordt uitgesteld. Verweerder heeft daarbij toegelicht dat de werkgever niet heeft voldaan aan alle re-integratieverplichtingen en hij heeft aan de werkgever een loonsanctie opgelegd.
De werkgever heeft op 7 februari 2022 een bekortingsverzoek bij verweerder ingediend, omdat de werkgever aan alle re-integratieverplichtingen had voldaan. Een arbeidsdeskundige heeft opnieuw onderzoek verricht. In de rapportage van 23 februari 2022 heeft de arbeidsdeskundige toegelicht dat de werkgever de tekortkomingen in het eerste spoortraject heeft hersteld. De arbeidsdeskundige heeft toegelicht dat het bekortingsverzoek van de werkgever echter niet kan worden ingewilligd, omdat het tweede spoor nog loopt en daarmee dus (nog) geen sprake is van een adequaat en afgerond tweede spoortraject. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
3. Vanwege het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapportage van 28 september 2022 (ten aanzien van de re-integratieverplichtingen in het eerste spoor) toegelicht dat de werkgever voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat passend werk bij de eigen werkgever niet meer mogelijk is en redelijkerwijs ook niet te verwachten is van de werkgever. Daarbij heeft de werkgever voldoende toegelicht dat het eigen werk van eiser ook niet passend kan worden gemaakt. Voor wat betreft het tweede spoortraject heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep uiteengezet dat nog steeds geen sprake is van een adequaat en/of afgerond traject. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

Het beroep van eiser

4. Eisers gronden van beroep zien er in de kern op dat hij het niet eens is met de stelling van verweerder dat hij zijn eigen arbeid niet kan verrichten. Eiser kan zijn eigen arbeid (zonder voorbereidende tiltaken) verrichten. Ter onderbouwing van dit standpunt voert eiser aan dat de werkgever niet heeft voldaan aan zijn re-integratieverplichtingen in het eerste spoor.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank moet ambtshalve de vraag beantwoorden of eiser een voldoende actueel procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn beroep. Uit vaste rechtspraak [2] blijkt dat sprake is van voldoende procesbelang indien eiser het door hem beoogde resultaat met het instellen van beroep daadwerkelijk kan bereiken. Daarnaast moet het resultaat voor eiser feitelijk betekenis hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
6. De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiser is ingegeven door zijn stelling dat hij zijn eigen arbeid kan verrichten. In deze procedure kan slechts worden beoordeeld of verweerder terecht heeft bepaald dat het verzoek om bekorting van de loonsanctie terecht is afgewezen. Het verzoek om bekorting van de loonsanctie is door verweerder immers afgewezen. Met deze procedure kan eiser niet bereiken dat hij wordt teruggeplaatst in zijn eigen arbeid en gelet hierop heeft eiser geen belang bij deze procedure. Er is evenmin gebleken dat eiser hierbij een financieel belang heeft.

Conclusie en gevolgen

7. Gezien het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiser geen procesbelang heeft bij de beoordeling van het beroep. Het beroep is daarmee niet-ontvankelijk en wordt dus niet verder inhoudelijk behandeld.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht
2.Zie hiervoor bijvoorbeeld een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:792.