Uitspraak
21 1060 WAO
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
30 december 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BV0034). In deze uitspraak is de weigering om de WAO-uitkering te laten herleven op grond van artikel 43a van de WAO in stand gelaten, omdat geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde oorzaak. Het verzoek van appellant om herziening van deze uitspraak van de Raad is bij uitspraak van de Raad van 7 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX6749, afgewezen.
WIA- dan wel WAO-uitkering en hem vervolgens vanaf 1 januari 2017 een WIA-uitkering, dan wel een WAO-uitkering toe te kennen. Appellant heeft bij brief van 8 maart 2018 het Uwv verzocht om op zijn aanvraag te beslissen.
9 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2157 en 6 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4200) volgt dat de omstandigheid dat door tijdsverloop de medische situatie niet meer met zekerheid is vast te stellen, voor risico blijft van degene die (alsnog) de aanvraag doet. Het is aan diegene om aannemelijk te maken dat hij toegenomen arbeidsongeschikt is geworden in de periode waarin dat op grond van artikel 43a van de WAO kan leiden tot een herleving van zijn WAO-uitkering. Pas wanneer bij een aanvraag in het kader van artikel 43a van de WAO een begin van bewijs wordt aangedragen dat sprake is van een toename van medische beperkingen, rust op het Uwv de verplichting daarnaar een onderzoek in te stellen (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 4 november 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU5643 en 5 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2171). Appellant heeft ter ondersteuning van zijn aanvraag geen medische gegevens ingebracht die betrekking hebben op de periode van vijf jaar na 9 april 2003 waaruit volgt dat er een toename is van de arbeidsongeschiktheid door dezelfde ziekteoorzaak. Omdat het een periode in het verleden betreft, medische gegevens over deze periode ontbreken en appellant eerder heeft geprocedeerd over deze periode, heeft in deze zaak een medisch onderzoek door het Uwv achterwege kunnen blijven.
19 oktober 2012 weer geschikt was voor zijn eigen werk.
7 april 2003 heeft betrekking op het recht op WAO-uitkering vanaf 28 december 2001, een eerdere datum. Na een herbeoordeling is appellant met ingang van 9 april 2003 geschikt geacht voor zijn eigen werk en is het recht op uitkering met ingang van die datum beëindigd. Uit de uitspraak van de Raad 6 november 2007 volgt dat dit een terecht besluit was. Daarnaast bevatten de inkomensoverzichten van het Uwv uit 2003 en 2004 geen aanduiding van de soort uitkering die appellant na april 2003 nog heeft ontvangen. Ter zitting is besproken dat dit ook een WW-uitkering kan zijn geweest. In wat appellant heeft aangevoerd en de stukken die hij heeft ingediend worden dan ook geen aanknopingspunten gezien voor de conclusie dat de WAO-uitkering na 9 april 2003 nog is voortgezet.