ECLI:NL:CRVB:2011:BV0034

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-3510 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van verzekeringsgeneeskundig rapport

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 december 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, die zijn beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn WAO-uitkering te weigeren, ongegrond had verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen oorzakelijk verband bestond tussen de eerdere en latere uitval van appellant, wat vereist is voor de toepassing van artikel 43a van de WAO.

De Raad heeft het verzekeringsgeneeskundig rapport van 13 januari 2011 in overweging genomen, waarin werd geconcludeerd dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor een verslechtering van de rugproblematiek van appellant. De Raad heeft vastgesteld dat de medische gegevens geen aanknopingspunten boden om aan de conclusie van het rapport te twijfelen. Appellant heeft diverse stukken overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt, maar de Raad heeft deze niet als voldoende beschouwd om tot een ander oordeel te komen.

De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van appellant geen doel treft en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. Tevens is het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

11/3510 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 juni 2011, 11/542 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en daarbij diverse stukken overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brieven met bijlagen van 25 juli, 2 augustus, 11 augustus, 22 augustus, 13 september en 12 oktober 2011 heeft appellant zijn hoger beroep aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2011. Appellant is verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. R.A. Kneefel.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 13 januari 2011 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit appellant een WAO-uitkering te weigeren op grond van artikel 43a van de WAO.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 13 januari 2011 ingestelde beroep van appellant ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank - kort gezegd - overwogen dat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de eerdere en latere uitval. Dit verband is vereist voor toepassing van artikel 43a van de WAO.
3. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij van mening is dat er wel sprake is van een oorzakelijk verband tussen de huidige klachten en de klachten waarvoor hij destijds een WAO-uitkering ontving. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant gewezen op de informatie van zijn (behandelend) psychiater, huisarts en bedrijfsarts.
Voorts heeft appellant verzocht om een vergoeding van door hem geleden schade.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. In artikel 43a, eerste lid, van de WAO is bepaald dat indien degene wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 43, eerste lid, van de WAO is ingetrokken binnen vijf jaar na de datum van die intrekking en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten, toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaatsvindt, zodra die arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.
4.3. De arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan appellant de ingetrokken uitkering heeft genoten komt voort uit rugproblematiek en de daaruit voortvloeiende beperkingen. De Raad verwijst naar het verzekeringsgeneeskundig rapport van 2 maart 2007.
De rechtbank heeft aldus met juistheid overwogen dat de uitkering niet werd genoten wegens (beperkingen voortvloeiende uit) schouderklachten en psychische klachten, waarvan appellant thans beperkingen ondervindt. Met juistheid heeft de rechtbank vervolgens overwogen dat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de eerder en latere uitval.
4.4. Met betrekking tot de geclaimde toename van de rugklachten wijst de Raad op het verzekeringsgeneeskundig rapport van 13 januari 2011, waarin is geconcludeerd dat een verslechtering van de rugproblematiek op grond van verzekeringsgeneeskundig onderzoek noch op grond van informatie uit de curatieve sector kon worden geobjectiveerd. In de voorhanden zijnde (medische) gegevens heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden die hem aan voornoemde conclusie doen twijfelen.
4.5. Al hetgeen appellant heeft ingebracht ter onderbouwing van zijn betoog heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht, nu dit niet afdoet aan hetgeen is overwogen in 4.3 en 4.4.
4.6. Gelet op het overwogene in 4.2 tot en met 4.5 treft het hoger beroep geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Hierin ligt besloten dat het verzoek om een schadevergoeding wordt afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2011.
(get.) J. Brand.
(get.) I.J. Penning.
TM