In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en de ontvankelijkheid van het hoger beroep. Appellant heeft zich op 13 juni 2018 ziekgemeld en heeft een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uwv heeft in eerste instantie de WIA-uitkering geweigerd, maar na bezwaar is aan appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend met een arbeidsongeschiktheid van 63,09%. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, maar het Uwv heeft later een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij de arbeidsongeschiktheid per 10 juni 2020 is vastgesteld op 62,17%.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat appellant geen belang heeft bij een beoordeling van zijn hoger beroep, omdat hij inmiddels een WGA-loonaanvullingsuitkering heeft gekregen met een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat de uitkomst van het hoger beroep niet kan leiden tot een gunstiger resultaat voor appellant. De Raad wijst het verzoek om schadevergoeding af en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.674,-.