ECLI:NL:CRVB:2023:2308

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
22/2781 WIA-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in een bestuursrechtelijke zaak betreffende WIA

In deze zaak heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. T. Dompeling, lid van de enkelvoudige kamer, tijdens een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg. Het wrakingsverzoek werd gedaan op 5 oktober 2023, waarbij verzoekster aanvoerde dat de behandelend rechter vooringenomen zou zijn. Verzoekster stelde dat haar klachten door de rechter werden geminimaliseerd en dat de rechter het standpunt van het Uwv zonder nader onderzoek had overgenomen. De Raad voor de Rechtspraak heeft het verzoek om wraking op 20 november 2023 behandeld en afgewezen. De Raad oordeelde dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding was. De Raad benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De vraagstelling van de rechter tijdens de zitting was gericht op het verkrijgen van inzicht in de medische rapporten en de voortgang van de zitting, wat tot de taak van de rechter behoort. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd genomen door de voorzitter en twee leden van de Centrale Raad van Beroep, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

22/2781 WIA-W
Datum beslissing: 20 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 21 juli 2022, 21/1887, in een geding tussen verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Tijdens het onderzoek ter zitting op 5 oktober 2023 heeft verzoekster verzocht om wraking van mr. T. Dompeling, lid van de enkelvoudige kamer (behandelend rechter). Hierna is het onderzoek ter zitting geschorst.
Bij brief van 8 oktober 2023 heeft verzoekster het verzoek toegelicht.
De behandelend rechter heeft op het wrakingsverzoek gereageerd en te kennen gegeven niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is op 14 november 2023 ter zitting behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door [naam]. De behandelend rechter heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2. Verzoekster heeft aan haar wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat uit het verloop van de zitting van 5 oktober 2023 blijkt dat sprake is van vooringenomenheid van de behandelend rechter. Verzoekster voert hiertoe het volgende aan. Bij verzoekster is de indruk ontstaan dat haar klachten door de behandelend rechter werden geminimaliseerd. De behandelend rechter heeft alleen verzoekster kritisch bevraagd en zonder ter zitting nader onderzoek te doen het standpunt van het Uwv overgenomen. Ook is de behandelend rechter op de stoel van de verzekeringsarts gaan zitten.
3. De Raad komt tot het oordeel dat hetgeen verzoekster heeft aangevoerd geen feiten en omstandigheden bevat waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt.
3.1.
Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. [1]
3.2.
Het bepalen van het zittingsverloop, de voortgang van de zitting en de orde in de zittingszaal behoren tot de taakuitoefening van de rechter. [2] Dat geldt ook voor het stellen van (kritische) vragen. Uit het enkele feit dat kritische vragen worden gesteld kan geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter worden afgeleid. [3]
3.3.
Uit het proces-verbaal van de zitting op 5 oktober 2023 blijkt dat de vraagstelling van de behandelend rechter onder meer tot doel had na te gaan hoe partijen naar de verschillende medische rapporten kijken, of deze rapporten blijk geven van deugdelijk onderzoek en of zij deugdelijk gemotiveerd, inzichtelijk en consistent zijn. Zoals blijkt uit vaste rechtspraak van de Raad is de beoordeling daarvan een belangrijke taak van de rechter in zaken zoals deze, waar medische rapporten ten grondslag liggen aan de besluitvorming. [4] Het feit dat aan verzoekster meer vragen zijn gesteld dan aan het Uwv – waarbij overigens opmerking verdient dat de behandeling ter zitting nog niet was afgerond op het moment dat het verzoek tot wraking werd gedaan – en de gestelde vragen als kritisch zijn ervaren, betekent niet dat verzoekster niet werd geloofd. Ook kan hieraan niet de conclusie worden verbonden dat het ontbrak aan onpartijdigheid van de behandelend rechter. [5] Dat de behandelend rechter het standpunt van het Uwv zou hebben overgenomen en op de stoel van de verzekeringsarts is gaan zitten, is uit het proces-verbaal van de zitting en ook anderszins niet gebleken.
4. Uit 3.1 tot en met 3.3 volgt dat het verzoek om wraking moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.
Deze beslissing is gegeven door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en J.J.T. van den Corput en J.J. Janssen als leden, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2023.
De griffier. De voorzitter.
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt (getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum

Voetnoten

1.Zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141.
2.Zie bijvoorbeeld de beslissing van de Raad van 19 april 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW3667.
3.Zie bijvoorbeeld de beslissing van de Raad van 28 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1417.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226.
5.Zie bijvoorbeeld de beslissing van de Raad van 19 april 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW3667.