ECLI:NL:CRVB:2014:1417

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 april 2014
Publicatiedatum
28 april 2014
Zaaknummer
13-5554 AWBZ-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wraking van rechter in hoger beroep inzake zorgindicatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 april 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van mr. D.S. de Vries, één van de rechters die betrokken was bij het hoger beroep van verzoeker tegen de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Verzoeker had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 juli 2013. Tijdens de zitting op 2 april 2014 heeft verzoeker het wrakingsverzoek ingediend, omdat hij vond dat mr. De Vries hem onder druk zette door kritische vragen te stellen die volgens hem de indruk wekten dat de rechter de tegenpartij bevoordeelde.

De Centrale Raad van Beroep heeft in haar overwegingen uiteengezet dat het stellen van kritische vragen door een rechter een normaal onderdeel van de procesvoering is en niet automatisch leidt tot een vrees voor partijdigheid. De Raad heeft vastgesteld dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter kan worden afgeleid uit het enkele feit dat kritische vragen zijn gesteld. Bovendien is het lidmaatschap van mr. De Vries van de tuchtcommissie van de Koninklijke Nederlandse Hockey Bond niet relevant voor de beoordeling van de onpartijdigheid in deze zaak.

De Raad concludeert dat verzoeker misbruik maakt van de mogelijkheid om wrakingsverzoeken in te dienen en heeft bepaald dat een volgend verzoek om wraking van mr. De Vries in dit hoger beroep niet in behandeling zal worden genomen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 28 april 2014.

Uitspraak

13/5554 AWBZ-W
Datum uitspraak: 28 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
8 juli 2013, 12/10475, in het geding tussen verzoeker en de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ).
Tijdens het onderzoek ter zitting op 2 april 2014 heeft verzoeker verzocht om wraking van
mr. D.S. de Vries (mr. De Vries), één van de behandelend rechters, waarna het onderzoek ter zitting is geschorst.
Bij brief van 3 april 2014 heeft verzoeker het verzoek toegelicht.
Mr. De Vries heeft bij brief van 10 april 2014 gereageerd op het wrakingsverzoek en meegedeeld dat zij niet in de wraking berust.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 14 april 2014. Verzoeker is in persoon verschenen. Mr. De Vries is, zoals aangekondigd, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
2.
Verzoeker legt aan zijn verzoek om wraking ten grondslag dat mr. De Vries, tijdens het onderzoek ter zitting, vragen heeft gesteld waaruit bevoordeling van de tegenpartij zou blijken en verzoeker zich onder druk voelt gezet. Aan verzoeker wordt het recht op een inhoudelijke behandeling van de zaak ontnomen en aan zijn geloofwaardigheid wordt getwijfeld. Ook heeft verzoeker gewezen op het feit dat mr. De Vries lid is van “de tuchtcommissie”.
3.1.
Een wrakingsgrond moet gelegen zijn in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
3.2.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 2 april 2014 blijkt dat mr. De Vries aan verzoeker vragen heeft gesteld over de ontvankelijkheid van het bezwaar, de bevoegdheid van de Raad om van het hoger beroep kennis te nemen en de ontvankelijkheid van het hoger beroep. Over de ontvankelijkheid van het bezwaar heeft mr. De Vries ook vragen gesteld aan de vertegenwoordiger van CIZ. Het proces-verbaal bevat geen enkel aanknopingspunt voor de juistheid van de stelling van verzoeker dat mr. De Vries CIZ zou hebben bevoordeeld of verzoeker onder druk zou hebben gezet.
3.3.
Het stellen van kritische vragen behoort tot de taak van de rechter. In het door appellant ingestelde hoger beroep ligt onder meer de vraag voor of het door hem gemaakte bezwaar ontvankelijk is. Om die reden is het ook aangewezen dat daarover vragen worden gesteld. Uit het enkele feit dat deze (kritische) vragen worden gesteld kan geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter worden afgeleid.
3.4.
Uit de door mr. De Vries gegeven reactie op het wrakingsverzoek en uit het op www.rechtspraak.nl gepubliceerde register “beroepsgegevens en nevenbetrekkingen rechterlijke macht” blijkt dat mr. De Vries lid is van de tuchtcommissie van de Koninklijke Nederlandse Hockey Bond. Niet valt in te zien hoe dat lidmaatschap in het onderhavige hoger beroep de door verzoeker geuite vrees voor belangenverstrengeling tot gevolg kan hebben.
3.5.
Uit 3.1 tot en met 3.4 volgt dat het verzoek om wraking van mr. De Vries moet worden afgewezen.
4.
Verzoeker heeft in zijn hogerberoepschrift al gewaarschuwd voor het indienen van een wrakingsverzoek. Gelet hierop en de door verzoeker aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegde argumenten, wordt geconcludeerd dat verzoeker misbruik maakt van de mogelijkheid wrakingsverzoeken in te dienen. Gelet op het bepaalde in artikel 8:18, vierde lid, van de Awb zal worden bepaald dat een volgend verzoek van verzoeker om wraking van mr. De Vries in dit hoger beroep niet in behandeling wordt genomen.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • wijst het verzoek om wraking af;
  • bepaalt dat een volgend verzoek van verzoeker om wraking van mr. De Vries in dit hoger beroep niet in behandeling wordt genomen.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en B.J. van de Griend en
J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) D.E.P.M. Bary

QH