ECLI:NL:CRVB:2024:2419
Centrale Raad van Beroep
- Wraking
- E.J.M. Heijs
- J.T.H. Zimmerman
- E.C.E. Marechal
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van het verzoek om wraking in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij hij betrokken was in een geschil met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De behandeling van het hoger beroep vond plaats op 30 oktober 2024, geleid door de behandelend rechter S.B. Smit-Colenbrander. Na de zitting diende verzoeker een wrakingsverzoek in, omdat hij meende dat de behandelend rechter de schijn van vooringenomenheid had gewekt. Hij voerde aan dat de rechter hem suggestieve vragen had gesteld en dat de behandeling van de zaak niet eerlijk was verlopen. De behandelend rechter reageerde op het wrakingsverzoek en gaf aan niet in de wraking te berusten. Op 12 december 2024 werden verzoeker en de behandelend rechter uitgenodigd om hun standpunten te verduidelijken, maar beiden waren niet aanwezig.
De Centrale Raad van Beroep heeft het wrakingsverzoek beoordeeld aan de hand van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht, dat stelt dat een rechter gewraakt kan worden op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De Raad concludeerde dat het stellen van kritische vragen door de rechter geen zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid vormt. Het proces-verbaal van de zitting op 29 oktober 2024 bood geen aanknopingspunten voor de vrees van verzoeker dat de rechter niet onpartijdig was. De Raad oordeelde dat de indruk van verzoeker dat de rechter niet tot een inhoudelijk oordeel kon komen, niet voldoende was om het wrakingsverzoek te honoreren. Uiteindelijk werd het verzoek om wraking afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.