ECLI:NL:CRVB:2024:2419

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
24/1944 WIA-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek om wraking in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij hij betrokken was in een geschil met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De behandeling van het hoger beroep vond plaats op 30 oktober 2024, geleid door de behandelend rechter S.B. Smit-Colenbrander. Na de zitting diende verzoeker een wrakingsverzoek in, omdat hij meende dat de behandelend rechter de schijn van vooringenomenheid had gewekt. Hij voerde aan dat de rechter hem suggestieve vragen had gesteld en dat de behandeling van de zaak niet eerlijk was verlopen. De behandelend rechter reageerde op het wrakingsverzoek en gaf aan niet in de wraking te berusten. Op 12 december 2024 werden verzoeker en de behandelend rechter uitgenodigd om hun standpunten te verduidelijken, maar beiden waren niet aanwezig.

De Centrale Raad van Beroep heeft het wrakingsverzoek beoordeeld aan de hand van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht, dat stelt dat een rechter gewraakt kan worden op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De Raad concludeerde dat het stellen van kritische vragen door de rechter geen zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid vormt. Het proces-verbaal van de zitting op 29 oktober 2024 bood geen aanknopingspunten voor de vrees van verzoeker dat de rechter niet onpartijdig was. De Raad oordeelde dat de indruk van verzoeker dat de rechter niet tot een inhoudelijk oordeel kon komen, niet voldoende was om het wrakingsverzoek te honoreren. Uiteindelijk werd het verzoek om wraking afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

24/1944 WIA-W
Datum beslissing: 19 december 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 16 juli 2024, in het geding tussen verzoeker en het Uitvoeringsinstituut werknemers verzekeringen (Uwv). [1]
De behandeling ter zitting van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2024 door S.B. Smit-Colenbrander, lid van de enkelvoudige kamer (behandelend rechter).
Verzoeker heeft na de behandeling ter zitting een wrakingsverzoek ingediend.
De behandelend rechter heeft op 19 november 2024 op het verzoek gereageerd en te kennen gegeven niet in de wraking te berusten.
Bij brief van 8 december 2024 heeft verzoeker zijn wrakingsgronden nader toegelicht aan de hand van het hem toegezonden proces-verbaal van de zitting en de reactie van de behandelend rechter.
Verzoeker en de behandelend rechter zijn uitgenodigd om te worden gehoord ter zitting van de Raad op 12 december 2024. Beiden hebben laten weten niet aanwezig te zijn.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2. Verzoeker is van mening dat de behandelend rechter de schijn van vooringenomenheid en partijdigheid heeft gewekt. Hiertoe heeft hij, samengevat, het volgende aangevoerd. De behandelend rechter heeft het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. Ze heeft een suggestieve vraag aan hem gesteld over het doel van het hoger beroep zonder aan de gemachtigde van het Uwv vergelijkbare (suggestieve) vragen te stellen. Ze was continu met hem in discussie en de gemachtigde van het Uwv is nauwelijks aan het woord geweest. Verder heeft ze zeer belangrijke zaken onbesproken gelaten. De behandelend rechter heeft zich ook vooringenomen getoond door een brief van de rechtbank van 1 november 2023 niet te nemen zoals die is en een onherroepelijk geworden uitspraak van de rechtbank OostBrabant van 27 september 2023 te negeren. De behandelend rechter heeft verder de schijn gewekt niet tot een inhoudelijk oordeel te kunnen komen. Ze heeft hem het gevoel gegeven dat hij zijn hoger beroep maar beter kan intrekken en dat zij het schrijven van een uitspraak als een last ervaart. Ze heeft ook te kennen gegeven van mening te zijn dat het Uwv een brief aan de verzekeraar voor aanvullend inkomen dient te sturen, terwijl dit een herhaling van zetten is en weinig nut heeft. Verzoeker heeft het gevoel dat hij ‘voor spek en bonen’ ter zitting aanwezig was.
3.1.
Bij de beoordeling van een wrakingsverzoek moet voorop staan dat een rechter op grond van zijn of haar aanstelling geacht wordt onpartijdig te zijn. Van dit uitgangspunt moet worden afgeweken als er een uitzonderlijke omstandigheid is die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor vooringenomenheid van de rechter. De vrees voor vooringenomenheid van de rechter moet objectief gerechtvaardigd zijn. [2]
3.2.
Het bepalen van het zittingsverloop, de voortgang van de zitting en de orde in de zittingszaal behoren tot de taakuitoefening van de rechter. Dat geldt ook voor het al dan niet stellen van (kritische) vragen aan partijen. Het stellen van kritische vragen vormt geen zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid van de rechter. Dat wordt niet anders als in het kader van die vraagstelling door de rechter een (voorlopig) standpunt wordt geformuleerd, waarop partijen in het kader van de interactie tussen partijen en de rechter ter zitting kunnen reageren. [3]
3.3.
Het proces-verbaal van de zitting op 29 oktober 2024 biedt geen enkel aanknopingspunt, laat staan een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid van de behandelend rechter. De behandelend rechter heeft ter zitting aan verzoeker uitvoerig voorgehouden wat in haar ogen het juridisch kader en de juridisch relevante feiten zijn, heeft hierover vragen gesteld en heeft met partijen onderzocht op welke wijze het geschil het best kan worden beslecht, waarbij ook de mogelijkheid van een brief van het Uwv aan de verzekeraar en intrekking van het hoger beroep als optie is genoemd. Dat de behandelend rechter naar de mening van verzoeker te weinig kritische vragen aan de gemachtigde van het Uwv heeft gesteld en belangrijke zaken onbesproken heeft gelaten en verzoeker het kennelijk niet eens is met de uiteenzetting door de behandelend rechter van het juridisch kader en de juridisch relevante feiten, stuit af op wat in 3.2 is overwogen. Dat verzoeker de indruk heeft gekregen dat de behandelend rechter geen uitspraak wil doen en het gevoel had dat hij voor spek en bonen ter zitting aanwezig was, kan evenmin tot het oordeel leiden dat er een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid van de behandelend rechter is.
3.4.
Het voorgaande betekent dat het verzoek om wraking moet worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.
Deze beslissing is gegeven door E.J.M. Heijs als voorzitter en J.T.H. Zimmerman en E.C.E. Marechal als leden, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2024.
De griffier De voorzitter
(getekend) I. van der Hout (getekend) E.J.M. Heijs

Voetnoten

2.Vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1770, rechtsoverweging 4.2.3.
3.Zie bijvoorbeeld de beslissingen van 15 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3195, en 28 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2308.