In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van bijstandsuitkeringen. De appellant, die samenwoonde met een zorgbehoevende persoon, betwistte dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, wat leidde tot een ongerechtvaardigd onderscheid in behandeling. De Raad oordeelde dat de wetgever heeft nagelaten een regeling te treffen die discriminatie opheft, en dat de uitzondering op de gelijkstelling van ongehuwd samenwonenden met gehuwden in strijd is met artikel 26 van het IVBPR. De Raad heeft geoordeeld dat de appellant en zijn partner, ondanks dat zij geen bloedverwanten zijn, niet als gehuwden kunnen worden aangemerkt, omdat de zorgbehoefte van de appellant niet in aanmerking is genomen. De Raad heeft de eerdere besluiten van het college vernietigd en de appellant een schadevergoeding van € 2.000,- toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de wetgever om discriminatie in de wetgeving te adresseren en de ongelijkheid in de behandeling van ongehuwd samenwonenden met zorgbehoefte te corrigeren.