ECLI:NL:CRVB:2023:2005
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over toerekening van WGA-uitkeringen na overgang van onderneming
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de toerekening van WGA-uitkeringen na een overgang van onderneming. Betrokkene, die eigenrisicodrager is voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), heeft op 1 november 2019 de [A en B diensten] van [Naam N.V.] overgenomen. Het Uwv had vastgesteld welke WGA-uitkeringen van (ex-)werknemers van [Naam N.V.] onder het risico van betrokkene vallen en had deze kosten aan betrokkene toegerekend. Betrokkene heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft de besluiten gehandhaafd. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard en de besluiten van het Uwv vernietigd, omdat zij oordeelde dat er sprake was van een volledige overgang van onderneming.
In hoger beroep heeft het Uwv betoogd dat er slechts sprake was van een gedeeltelijke overgang van onderneming, en dat de toerekening van de WGA-uitkeringen aan betrokkene terecht was. De Raad heeft vastgesteld dat er inderdaad sprake was van een overgang van onderneming in de zin van artikel 7:662 van het BW, maar dat dit niet automatisch betekent dat er ook sprake is van een volledige overgang van onderneming volgens artikel 82 van de Wet WIA. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv de uitkeringslasten van de WGA-uitkeringen terecht voor 0,07% aan betrokkene heeft toegerekend, omdat slechts een deel van de onderneming was overgedragen.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard. Dit betekent dat de toerekening van de WGA-uitkeringen aan betrokkene blijft staan, ondanks dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de WGA-lasten van (oud-)werknemers die nooit voor de [A] diensten werkzaam zijn geweest.