In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2021 uitspraak gedaan in een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv. De zaak betreft de vraag of er sprake is van een overgang van onderneming in de zin van artikel 7:662 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de gevolgen daarvan voor het eigenrisicodragerschap van appellante voor de WGA-uitkering van een werknemer. De werknemer was als magazijnmedewerker in dienst bij appellante en is na een periode van arbeidsongeschiktheid in aanmerking gekomen voor een WGA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat appellante eigenrisicodrager was voor deze uitkering, maar appellante betwistte dit en stelde dat de interne logistieke werkzaamheden die door haar vennootschap [BV 3] voor [BV 1] werden verricht, in zijn geheel zijn overgenomen door [BV 2]. De Raad oordeelde dat het onderdeel van [BV 3] waar de werknemer werkzaam was, volledig is overgenomen door [BV 2] en dat er geen activiteiten bij [BV 3] zijn achtergebleven. Hierdoor is voldaan aan de criteria voor een overgang van activiteiten en is het Uwv ten onrechte tot de conclusie gekomen dat appellante eigenrisicodrager is. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep van appellante gegrond, waarbij het Uwv werd veroordeeld in de kosten van appellante voor verleende rechtsbijstand.