Overwegingen
Wat aan deze procedure voorafging
1. [eiseres] heeft op 1 november 2019 de zogenaamde escrow en settlement diensten (Escrow diensten) van ABN AMRO BANK N.V. (hierna: ABN AMRO) overgenomen.
2. Met het primaire besluit 1 heeft het Uwv beslist dat per 1 november 2019 0,07% van de WGA-lasten van onder meer werknemers en oud werknemers van ABN AMRO aan [eiseres] worden toegerekend.
3. Met het primaire besluit 2 heeft het Uwv vanaf 1 november 2019 door het Uwv betaalde WGA-uitkeringen ten bedrage van € 6.914,30 op [eiseres] verhaald.
4. Het Uwv heeft in de bestreden besluiten gewezen op de regeling in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) die geldt bij het overnemen van een onderneming door een werkgever die eigen risicodrager is of wordt. Uit artikel 82, derde en vierde lid, van de WIA volgt dat een eigenrisicodragende werkgever die een deel van een onderneming heeft overgenomen de WGA-uitkering van de werknemer die op de eerste dag van zijn arbeidsongeschiktheid bij de overgenomen onderneming in dienst was, naar rato van de overname, moet betalen. [eiseres] is eigenrisicodrager voor de WGA-uitkering. Door de overname van de Escrow diensten van ABN AMRO heeft [eiseres] op 1 november 2019 een deel van een onderneming overgenomen die geen eigenrisicodrager meer was. ABN AMRO is in de periode van 7 november 2011 tot 31 december 2013 eigenrisicodrager geweest voor de WGA-uitkering en daarna niet meer. Alleen in de situatie dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag voor de betreffende werknemers vóór 31 december 2013 ligt, blijft het risico van de WGA-uitkering van de betreffende werknemer achter bij de overdragende partij. Dit is in dit geval niet aan de orde. Alle eerste arbeidsongeschiktheidsdagen van de werknemers die worden genoemd in de bijlage van het primaire besluit 1, liggen ná 31 december 2013 en dus ná de periode van het eigenrisicodragerschap van ABN AMRO. Dit betekent volgens het Uwv dat de WGA-uitkeringen van de betreffende werknemers terecht aan [eiseres] zijn toegerekend vanaf 1 november 2019. Aangezien het Uwv de WGA-uitkeringen heeft uitbetaald, worden deze uitkeringen op grond van artikel 84 van de WIA op goede gronden voor 0,07% van de totale WGA-lasten op [eiseres] verhaald, aldus het Uwv.
5. Op grond van artikel 82, derde lid, aanhef en onder a, van de WIA wordt in geval van overgang van een onderneming in de zin van artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede in geval van een dergelijke overgang bij faillissement, het risico van de betaling van de WGA-uitkering aan de verzekerde, die op de eerste dag van de bij die uitkering in acht genomen wachttijd in dienstbetrekking stond tot de werkgever die de onderneming heeft overgedragen, in afwijking van het tweede lid gedragen door de werkgever die de onderneming verkrijgt, indien de werkgever die de onderneming overdraagt geen eigenrisicodrager is en de werkgever die de onderneming verkrijgt eigenrisicodrager is.
6. Op grond van artikel 82, vierde lid, van de WIA vindt, indien in de in het derde lid, onderdeel a, bedoelde situatie slechts een deel van de onderneming overgaat, het derde lid, onderdeel a, toepassing naar rato van het deel van de loonsom dat het overgegane deel van de onderneming deel uitmaakte van de gehele onderneming in het kalenderjaar voorafgaande aan dat van overgang.
7. Uit artikel 84, vijfde lid, van de WIA volgt dat de betaling in de situatie als bedoeld in artikel 82, vierde lid, berust bij het Uwv. Het Uwv verhaalt op de eigenrisicodrager de uitkering, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering verschuldigde premies die niet op deze uitkering in mindering kunnen worden gebracht en de verschuldigde inkomensafhankelijke bijdragen, bedoel in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet, over deze uitkering.
8. In artikel 7:662, tweede lid, van het BW is bepaald dat voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
a. overgang: de overgang, ten gevolge van een overeenkomst, een fusie of een splitsing, van een economische eenheid die haar identiteit behoudt;
b. economische eenheid: een geheel van georganiseerde middelen, bestemd tot het ten uitvoer brengen van een al dan niet hoofdzakelijk economische activiteit.
Beoordeling door de rechtbank
9. In geschil is de vraag of het Uwv de WGA-uitkeringen van de in het primaire besluit genoemde betrokkenen, zijnde (ex-)werknemers van ABN AMRO, terecht aan [eiseres] heeft toegerekend.
10. [eiseres] voert aan dat zij op 1 november 2019 een zelfstandig deel van ABN AMRO heeft overgenomen, namelijk de Escrow diensten van ABN AMRO. Bij deze overname zijn 15 werknemers, die ten behoeve van de Escrow diensten bij ABN AMRO in dienst waren, overgegaan en bij [eiseres] in dienst gekomen. Volgens [eiseres] dient de overname van de Escrow diensten als de overgang van een zelfstandige economische eenheid te worden aangemerkt. De bedrijfsactiviteiten van de Escrow diensten van ABN AMRO waren volgens [eiseres] economisch voldoende bepaalbaar en identificeerbaar. Het ging daarbij daarom om de vervreemding van een lopende zelfstandige onderneming (de Escrow diensten) doordat dezelfde bedrijfsactiviteiten door [eiseres] werden voortgezet. [eiseres] wordt nu ten onrechte door het Uwv aangeslagen voor de WGA-lasten van de werknemers die niet in de zelfstandige economische eenheid (Escrow diensten) werkzaam waren.
11. Op de zitting is door [eiseres] verder toegelicht waarom de activiteiten van de Escrow diensten volgens haar economisch voldoende bepaalbaar en identificeerbaar waren. Zo heeft [eiseres] al het personeel van de Escrow diensten overgenomen, betroffen het zelfstandige en specifieke activiteiten die zich onderscheiden van de andere diensten van ABN AMRO, zijn – behoudens reeds lopende zaken ter afronding – geen van de activiteiten van de Escrow diensten bij ABN AMRO achtergebleven en had de Escrow diensten zijn eigen winst- en verliesrekening. Dat de overdracht van de Escrow diensten van ABN AMRO aan [eiseres] een overdracht is geweest van een haar identiteit behoudende economische eenheid in de zin van artikel 7:662 van het BW wordt door het Uwv ook niet betwist.
12. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat voor de toerekening van een WGA-uitkering niet alleen bepalend is of bij de overgang van een zelfstandige economische eenheid in civielrechtelijke zin sprake is van overgang van een onderneming, maar ook de vraag of sprake is van overgang van een deel van de onderneming in sociaalverzekeringsrechtelijke zin. Volgens het Uwv moet die vraag beantwoord worden vanuit het perspectief van de overdragende werkgever, in dit geval dus ABN AMRO. Volgens het Uwv is sprake van de overgang van een hele onderneming als de hele loonsom is overgegaan en de overdrager na de overgang dus geen loonsom meer heeft, en dat sprake is van de overgang van een deel van een onderneming als niet de hele loonsom is overgegaan en de overdrager na de overgang dus nog wel een (kleinere) loonsom heeft. Volgens het Uwv is met de overgang van de Escrow diensten naar [eiseres] , slechts één deel van ABN AMRO overgegaan en is ABN AMRO voor het overige blijven bestaan als onderneming met andere activiteiten. Daarom is volgens het Uwv sprake van overgang van een deel van de onderneming, als bedoeld in artikel 82, vierde lid, van de WIA. Het Uwv verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 4 december 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3920). Volgens het Uwv is terecht uitgegaan van een gedeeltelijke overgang van onderneming en is dus terecht een percentage van 0,07% van de totale WGA-lasten aan [eiseres] toegerekend. 13. De rechtbank oordeelt dat het perspectief van de overdragende werkgever, anders dan het Uwv stelt, niet doorslaggevend moet worden geacht, maar dat moet worden gekeken naar de feiten en omstandigheden van de overgang.Voor de stelling dat slechts sprake is van een volledige overname van een bedrijf indien een bedrijf in zijn geheel wordt overgenomen, is geen steun te vinden in de van toepassing zijnde regelgeving en de daarop gebaseerde rechtspraak.Indien de rechtbank het standpunt van het Uwv zou volgen, zou dit naar het oordeel van de rechtbank bovendien tot onwenselijke situaties kunnen leiden. Zo is door het Uwv op zitting toegelicht dat aan een werkgever in beginsel voor tien jaar WGA-lasten wordt toegerekend, behoudens wijzigingen in de uitkering. Dit betekent dus dat [eiseres] in beginsel voor een maximale termijn van 10 jaar aansprakelijk kan worden gesteld voor 0,07% van de toegekende WGA-lasten van
alleABN AMRO
(ex-)medewerkers. Volgens het Uwv wordt [eiseres] door deze gedeeltelijke aansprakelijkheid ook als derde belanghebbende aangemerkt en kan zij, indien zij van oordeel is dat de medische situatie is gewijzigd, ten aanzien van alle voornoemde individuele (ex-)werknemers een herbeoordelingsverzoek indienen. De rechtbank overweegt dat het voorgaande tot gevolg heeft dat [eiseres] dus invloed kan uitoefenen op de WGA-uitkeringen van werknemers die bij [eiseres] niet bekend zijn en waarbij [eiseres] op geen enkele wijze betrokken is. De rechtbank acht het niet ondenkbaar dat dit voor alle betrokkenen tot onwerkbare en onwenselijke situaties kan leiden. De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van een volledige overgang van onderneming nu het een volstrekt objectiveerbaar activiteitenpakket betreft dat van ABN AMRO is overgegaan naar [eiseres] .
14. Het voorgaande betekent dat artikel 82, vierde lid, van de WIA in dit geval toepassing mist en dat het Uwv ten onrechte een percentage van 0,07% van de totale WGA-lasten van alle ABN AMRO (oud-)werknemers - naar rato van het deel van de loonsom dat het overgegane deel van de onderneming deel uitmaakte van de gehele onderneming in het kalenderjaar voorafgaande aan dat van de overgang - heeft toegerekend aan [eiseres] . Daarmee is ook ten onrechte vanaf 1 november 2019 door het Uwv betaalde WGA-uitkeringen ten bedrage van € 6.914,30 op [eiseres] verhaald.
15. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het Uwv zal moeten onderzoeken in hoeverre de aan [eiseres] toegerekende WGA-uitkeringen op goede gronden aan [eiseres] zijn toegerekend. Het Uwv zal daarom nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het Uwv aan [eiseres] het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
17. De rechtbank veroordeelt het Uwv daarnaast in de door [eiseres] gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).