ECLI:NL:CRVB:2023:1937

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
22/2788 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor kosten van chiropractiebehandeling

In deze zaak gaat het om de weigering van bijzondere bijstand voor de kosten van behandeling door een chiropractor. Appellant had op 16 augustus 2021 bijzondere bijstand aangevraagd ingevolge de Participatiewet (PW) voor deze kosten, maar het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven heeft deze aanvraag afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) een voorliggende voorziening is die passend en toereikend is voor de kosten van chiropractie. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar gemaakt, maar het college bleef bij de afwijzing. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna appellant hoger beroep instelde.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het college terecht de aanvraag om bijzondere bijstand heeft afgewezen. De Raad oordeelde dat de Zvw als voorliggende voorziening in de weg staat aan de verlening van de gevraagde bijzondere bijstand. Appellant voerde aan dat er zeer dringende redenen waren om bijstand te verlenen, maar de Raad oordeelde dat de informatie van de chiropractor onvoldoende steun bood voor dit standpunt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en stelde vast dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

22/2788 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 8 juli 2022, 22/55 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
Datum uitspraak: 10 oktober 2023

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 27 augustus 2021 heeft het college de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand voor de kosten van behandeling door een chiropractor afgewezen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt maar het college is met een besluit van 2 december 2021 bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. W. Nass, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen bij brief van 10 juli 2023 (regiebrief) voorgehouden hoe de Raad het geschil voorshands ziet, gewezen op vaste rechtspraak en ook meegedeeld dat de Raad een zitting niet nodig vindt. De Raad heeft partijen gewezen op hun recht om ter zitting te worden gehoord. Appellant heeft bij brief van 4 augustus 2023 de gronden van het hoger beroep aangevuld, maar heeft niet binnen de hem gegeven termijn verklaard dat hij gebruik willen maken van dat recht. Ook het college heeft dat na de aanvulling van de gronden desgevraagd niet gedaan. Daarom heeft de Raad met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Daarna heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak om de vraag of het college terecht de aanvraag om bijzondere bijstand van appellant heeft afgewezen. Volgens het college heeft appellant geen recht op bijstand voor de kosten van de chiropractiebehandeling omdat de Zorgverzekeringswet (Zvw) een voorliggende voorziening is die passend en toereikend is en er geen zeer dringende redenen zijn om in het geval van appellant toch bijstand te verlenen. Appellant vindt dat hij wel recht heeft op bijzondere bijstand omdat de Zvw geen voorliggende voorziening is. Net als de rechtbank is de Raad het niet met hem eens. De afwijzing van de aanvraag blijft in stand.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Op 16 augustus 2021 heeft appellant bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) aangevraagd voor de kosten van chiropractiebehandelingen. Appellant heeft klachten aan nek, schouder, middenrif en rug. Deze klachten zijn ontstaan door verschillende fiets- en scooterongelukken toen appellant tussen de 17 en 23 jaar oud was. Sinds juni/juli 2021 is appellant voor de klachten onder behandeling van een chiropractor.
1.2.
Het college heeft de aanvraag afgewezen en de besluiten genomen die al zijn genoemd onder het procesverloop.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit van het college om de aanvraag van appellant af te wijzen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Voorliggende voorziening
4.2.
Geen recht op bijstand bestaat voor kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk zijn aangemerkt. Als in de voorliggende voorziening de bewuste keus is gemaakt dat het vergoeden van deze kosten niet noodzakelijk is, kan de bijstandverlenende instantie daarvoor in beginsel geen bijzondere bijstand toekennen. Dat volgt uit artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de PW.
4.3.
Appellant voert – samengevat – aan dat in zijn geval geen beroep op een voorliggende voorziening kan worden gedaan. Chiropractie wordt niet genoemd in de Zvw en valt dus niet onder de prestaties van de Zvw. Ook voert appellant aan dat, anders dan is vermeld in de in de regiebrief vermelde rechtspraak, uit de Zvw en de daarop gebaseerde regelingen niet volgt dat een bewuste beslissing is genomen om de vergoeding voor chiropractie uit te sluiten. Het besluit zorgverzekering regelt de inhoud en omvang van de in artikel 13, eerste lid, van de Zvw genoemde prestaties, waartoe ook chiropractie kan behoren. Dat chiropractie niet voorkomt in de Zvw en het Besluit zorgverzekering wil niet zeggen dat er een bewuste uitzondering is gemaakt voor chiropractie. De beroepsgrond slaagt niet.
4.3.1.
Het is vaste rechtspraak dat voor de kosten van medische zorg de Zvw en het daarop gebaseerde Besluit zorgverzekering en de Regeling zorgverzekering een toereikende en passende voorliggende voorziening is. [1] Ook heeft de Raad vaker geoordeeld dat de PW, gelet op artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de PW, geen functie heeft indien binnen de voorliggende voorziening een bewuste beslissing is genomen over de noodzaak van vergoeding van bepaalde kostensoorten in het algemeen of in een specifieke situatie. Tussen partijen is niet in geschil dat chiropractie niet behoort tot de zorg, die op grond van het bij of krachtens de Zvw bepaalde voor vergoeding in aanmerking komt. Daarmee kan er in beginsel van worden uitgegaan dat in de Zvw een bewuste beslissing is genomen over de noodzaak van het al dan niet vergoeden van de kosten daarvan. [2] Als binnen de voorliggende voorziening die vergoeding in het algemeen of in een specifieke situatie niet noodzakelijk wordt geacht, moet daarbij voor de toepassing van de PW worden aangesloten. [3] Artikel 2.4 van het Besluit zorgverzekering is hier niet van betekenis. De Raad heeft over de kosten van chiropractiebehandelingen eerder geoordeeld dat de Zvw een passende en toereikende voorziening is en dat in de regelgeving een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van die kosten, zodat verlening van bijzondere bijstand niet aan de orde is. [4] In wat appellant heeft aangevoerd, ziet de Raad geen grond om in dit geval anders te oordelen.
4.4.
Het college heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat de Zvw als voorliggende voorziening in de weg staat aan de verlening van de gevraagde bijzondere bijstand.
Zeer dringende redenen
4.5.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de PW kan in een dergelijke situatie toch verlening van bijstand mogelijk zijn als zeer dringende redenen dat noodzakelijk maken. Zulke redenen doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. [5] Een acute noodsituatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig geestelijk of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. Een acute noodsituatie doet zich voor als het niet-verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid. De wetgever heeft bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ gedacht aan een extreme situatie en heeft nadrukkelijk niet beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden. Daarom moet het gaan om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. [6]
4.6.
Appellant voert aan dat de rechtbank ten onrechte, zonder nader onderzoek, heeft geoordeeld dat zich in het geval van appellant geen zeer dringende redenen voordeden. Appellant wijst in dit verband op de overgelegde informatie van zijn behandelend chiropractor en voert tevens aan dat de rechtbank een deskundige had kunnen benoemen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
4.6.1.
Het is aan de rechtbank om te bepalen of de benoeming van een deskundige nodig is voor de beoordeling van het beroep. Het gaat om een discretionaire bevoegdheid waarvan de rechtbank geen gebruik moet maken. Er is geen grond voor het oordeel dat de rechtbank in dit geval een deskundige had moeten benoemen. Ook de Raad ziet geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
4.6.2.
Het is aan appellant om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die het oordeel kunnen dragen dat zich zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW voordoen. Hij beroept zich immers op een uitzonderingssituatie.
4.6.3.
Appellant heeft zijn standpunt over de aanwezigheid van zeer dringende redenen gebaseerd op de informatie van de chiropractor. Maar die informatie biedt onvoldoende steun voor dat standpunt. In de verklaring van de chiropractor staat namelijk wel dat zonder de behandelingen de toestand zal verslechteren met kans op blijvende invaliditeit, maar niet duidelijk is hoe groot die kans is. Ook is niet duidelijk waarom behandelingen door de chiropractor noodzakelijk zijn om de mogelijke invaliditeit te voorkomen en niet een andere behandeling mogelijk is, bijvoorbeeld een behandeling die onder de Zvw wel wordt vergoed. De informatie van de chiropractor biedt dan ook onvoldoende grond voor het oordeel dat het in het geval van appellant gaat om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is.

Conclusie en gevolgen

4.7.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand blijft.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2023.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) M. Zwart

Bijlage: regelgeving

Participatiewet

Artikel 5 Bijstand en voorliggende voorziening
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
e. voorliggende voorziening: elke voorziening buiten deze wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven.
Artikel 15 Voorliggende voorziening
1. Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
(…).
Artikel 16 Zeer dringende redenen
1. Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
(…).

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 8:47
1. De bestuursrechter kan een deskundige benoemen voor het instellen van een onderzoek.
(…).
Artikel 8:108
1. Voor zover in deze titel niet anders is bepaald, zijn op het hoger beroep de titels 8.1 tot en met 8.3 van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikel 8:1 tot en met 8:10, 8:41, tweede lid en 8:74.
(…).

Voetnoten

1.Uitspraak van 16 februari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL7320.
2.Vergelijk de uitspraken van 18 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX8443 en 6 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1568.
3.Uitspraken van 3 juli 2001, ECLI:NL:CRVB:2001:AB3250, van 13 december 2011,
4.Uitspraken van 15 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP8143 en van 26 november 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2563.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1028.
6.Uitspraak van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:985.