ECLI:NL:CRVB:2011:BP8143

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3330 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor medische kosten en dieetkosten

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die zijn aanvraag voor bijzondere bijstand had afgewezen. Appellant, die lijdt aan het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS), had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter hoogte van € 5.040,74 voor kosten die hij in 2007 had gemaakt in verband met zijn aandoening. Dit betrof onder andere kosten voor medicijnen, behandelingen door een chiropractor en osteopaat, tandartskosten, en dieetkosten. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo had de aanvraag afgewezen, omdat appellant niet had aangetoond dat de behandelingen buiten Venlo noodzakelijk waren en omdat de dieetkosten niet medisch noodzakelijk waren.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op 15 maart 2011 geoordeeld dat de kosten voor medische zorg in beginsel onder de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) vallen, en dat deze voorzieningen als toereikend worden beschouwd. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de noodzaak van de behandelingen buiten Venlo en dat de reiskosten binnen de gemeente Venlo als algemeen noodzakelijke kosten van bestaan worden beschouwd. Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat de dieetkosten niet zijn aangetoond als noodzakelijk voor de behandeling van CVS.

De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

09/3330 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 20 mei 2009, 08/1591 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo (hierna: College)
Datum uitspraak: 15 maart 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Als gemachtigde van appellant heeft mr. A.J.T.M. Oudenhoven, advocaat te Venlo, een aanvullend beroepschrift ingediend.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Oudenhoven. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F.A. van den Aker, werkzaam bij de gemeente Venlo.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant lijdt aan het chronisch vermoeidheidssyndroom (hierna: CVS). Op 27 maart 2008 heeft hij een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand in de kosten die hij in verband met zijn aandoening in 2007 heeft gemaakt. Het gaat om een bedrag van € 5.040,74 en het betreft, voor zover nog van belang, kosten van medicijnen, de eigen bijdrage in de kosten van de behandelingen door een chiropractor en een osteopaat, tandartskosten, kosten van de bezoeken aan de chiropractor in Molenhoek, de tandarts in Grubbenvorst, het RIAGG te Venlo/Blerick en het VUB in Brussel (België) en de kosten van een tarwemeelvrij en fructosearm dieet.
1.2. Bij besluit van 2 april 2008 heeft het College de aanvraag van appellant afgewezen. Bij besluit van 23 september 2008 heeft het College onder verwijzing naar de artikelen 15 en 35 van de Wet werk en bijstand (WWB) het bezwaar tegen het besluit van 2 april 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 23 september 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
a. De medicijnen, de chiropractor, de osteopaat en de tandarts.
4.1. Op grond van artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Voorts heeft, gelet op artikel 15, eerste lid, tweede volzin van de WWB, die wet geen functie indien binnen de voorliggende voorziening een bewuste beslissing is genomen over de noodzaak van bepaalde kostensoorten in het algemeen of in een specifieke situatie. Indien binnen de voorliggende voorziening het gevraagde in het algemeen of in een specifieke situatie niet noodzakelijk is geacht, dient daarbij voor de toepassing van de WWB te worden aangesloten.
4.3. Voor de kosten van medische zorg dienen de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) in beginsel als aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorzieningen te worden beschouwd. In gevallen waarin deze zorg als niet noodzakelijk niet tot de prestaties behoort die op grond van het bij of krachtens de Zvw en de AWBZ bepaalde voor vergoeding in aanmerking komen, staat het bepaalde in artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB in beginsel aan bijstandsverlening in de weg.
4.4. Op 1 januari 2006 is in werking getreden het op de Zvw gebaseerde Besluit zorgverzekering (hierna: het Besluit). In artikel 2.6 van het Besluit is de omvang van de paramedische zorg omschreven. In artikel 2.7 van het Besluit is de omvang van de mondzorg neergelegd. In artikel 2.8 van het Besluit is de inhoud en omvang van de farmaceutische zorg aangegeven. De Raad is van oordeel dat aldus een bewuste beslissing is genomen over de noodzaak van het vergoeden van de kosten van paramedische zorg, waartoe chiropraxie en osteopathie moeten worden gerekend, van tandheelkundige zorg en van farmaceutische zorg, zodat voor deze kosten op grond van artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB geen (aanvullende) bijstand kan worden verstrekt. Hierbij doet niet ter zake dat appellant wel aanspraak kan maken op een gedeeltelijke vergoeding van de kosten van chiropraxie, osteopathie en mondzorg op basis van een aanvullende verzekering.
b. De reiskosten naar Molenhoek, Brussel en Grubbenvorst en binnen Venlo.
4.5. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.6. Het College heeft de aanvraag om bijzondere bijstand in de reiskosten naar de chiropractor in Molenhoek, naar het VUB in Brussel en naar de tandarts in Grubbenvorst afgewezen op de grond dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat behandelingen door een tandarts en een chiropractor buiten Venlo noodzakelijk zijn, terwijl hij evenmin de noodzaak van de behandeling van het CVS in Brussel in plaats van in Nijmegen heeft aangetoond. Ook behoren reiskosten binnen de gemeente Venlo naar het oordeel van het College tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die uit het inkomen moeten worden bestreden.
4.7. De Raad onderschrijft de opvatting van het College. Ook naar het oordeel van de Raad heeft appellant niet aangetoond dat hij voor een tandarts of chiropractor is aangewezen op iemand buiten Venlo. Hij heeft slechts gesteld dat naar zijn mening in Venlo geen goede chiropractor of goede tandarts, die hem op een veilige manier kan behandelen, is gevestigd. Objectieve gegevens die zijn standpunt ondersteunen, heeft appellant niet overgelegd. Voorts kan uit de stukken slechts worden afgeleid dat appellant een op eigen mening gebaseerde, zeer sterke voorkeur heeft voor behandeling van zijn aandoening in Brussel. Dat behandeling van de aandoening in Nijmegen niet mogelijk zou zijn, heeft appellant niet aangetoond. Voorts is de Raad met het College van oordeel dat kosten verbonden aan het reizen binnen de woongemeente in het algemeen behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Dat dat in het geval van appellant anders zou zijn, is niet gebleken. Dit betekent dat de Raad evenals de rechtbank en het College tot de conclusie komt dat de door appellant opgevoerde reiskosten niet kunnen worden aangemerkt als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35 van de WWB. Het verzoek om bijzondere bijstand in die kosten is dan ook terecht afgewezen.
c. De dieetkosten.
4.8. Het College heeft, onder verwijzing naar jurisprudentie van de Raad, de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand in de kosten van een tarwemeelvrij- en streng fructosearm dieet afgewezen op de grond dat niet is aangetoond dat het volgen van een dieet bij het CVS noodzakelijk is dan wel daarop een positieve invloed heeft. De Raad is van oordeel dat de stukken die appellant inzake zijn diëten heeft overgelegd, onvoldoende zijn om te oordelen dat het voor hem medisch noodzakelijk is dat hij het door hem gevolgde dieet volgt. Zo blijkt uit de verklaring van de natuurarts niet dat er een verband bestaat tussen het gebruik van tarwemeel en de aandoening van appellant. Evenmin blijkt daaruit op welke wijze is vastgesteld dat appellant een intolerantie voor tarwemeel heeft en dat het dieet is aangewezen bij een aandoening van appellant. Ook is naar het oordeel van de Raad het stuk dat appellant heeft overgelegd, waaruit blijkt dat hij een fructose-waterstofademtest heeft ondergaan en waarin als interpretatie van die test is vermeld: ?beeld van fructose intolerantie’, onvoldoende specifiek om te oordelen dat een streng fructosearm dieet voor appellant is aangewezen. Dit betekent dat de dieetkosten niet kunnen worden aangemerkt als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan. Het College heeft de aanvraag van appellant dan ook terecht afgewezen.
4.9. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en N.M. van Waterschoot als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2011.
(get.) C. van Viegen.
(get.) R.L.G. Boot.
SG