ECLI:NL:CRVB:2023:172

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
21 / 1388 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand op grond van de Participatiewet en het gelijkheidsbeginsel in het kader van coronamaatregelen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van bijstand op grond van de Participatiewet (PW) aan een appellante die als sekswerker werkzaam was. Appellante had zich op 14 mei 2020 gemeld voor bijstand, met de gewenste ingangsdatum van 16 maart 2020, omdat zij door de coronamaatregelen geen inkomsten meer had. Het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard kende de bijstand echter pas toe met ingang van 14 mei 2020, omdat er volgens hen geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere toekenning rechtvaardigden.

De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. In hoger beroep voerde appellante aan dat er sprake was van ongelijke behandeling, omdat andere regelingen, zoals de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo), met terugwerkende kracht konden worden aangevraagd. De Raad oordeelde echter dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagde, omdat er geen sprake was van gelijke gevallen die ongelijk waren behandeld. De PW bestond al ten tijde van de coronamaatregelen, terwijl de andere regelingen dat niet deden.

De Raad concludeerde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die een eerdere toekenning van bijstand rechtvaardigden. De weigering van het college om bijstand met terugwerkende kracht te verlenen, werd dan ook in stand gehouden. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

21.1388 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 maart 2021, 20/5664 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard (college)
Datum uitspraak: 24 januari 2023
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.C. Scheermeijer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Appellante heeft nadere stukken ingediend. Het college heeft daar desgevraagd op gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Scheermeijer en [naam] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Daniëlse.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft werkzaamheden verricht als sekswerker met gebruikmaking van de ‘opting-in regeling’. Nadat het appellante medio maart 2020 als gevolg van de coronamaatregelen niet meer was toegestaan haar werkzaamheden te verrichten, heeft D haar financieel ondersteund met een lening van € 300,- per week.
1.2.
Op 14 mei 2020 heeft appellante zich gemeld voor bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en een aanvraag ingediend. In haar aanvraag heeft zij als gewenste ingangsdatum van de bijstand 16 maart 2020 opgegeven, omdat zij vanaf die datum geen inkomsten uit haar werkzaamheden meer had.
1.3.
Bij besluit van 4 juni 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 september 2020 (bestreden besluit), heeft het college bijstand toegekend met ingang van 14 mei 2020. Volgens het college doen zich geen bijzondere omstandigheden voor die toekenning van bijstand met een eerdere datum dan die van de aanvraag rechtvaardigen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 16 maart 2020, de gewenste ingangsdatum van de bijstand, tot 14 mei 2020, de datum met ingang waarvan bijstand is toegekend.
4.2.
In artikel 44, eerste lid, van de PW staat dat, indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
4.3.
In beginsel wordt geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of – in voorkomende gevallen – een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Dit is vaste rechtspraak (uitspraak van 8 maart 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT0209). Zulke omstandigheden kunnen zich voordoen als het de betrokkene niet kan worden verweten dat hij zich niet eerder heeft gemeld om bijstand aan te vragen of niet eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Dit kan het geval zijn als de betrokkene niet in staat was om zich eerder te melden om bijstand aan te vragen of om eerder bijstand aan te vragen, of als de betrokkene daarvan is afgehouden door de bijstandverlenende instantie.
4.4.
Appellante heeft zich, mede met een beroep op het gelijkheidsbeginsel, op het standpunt gesteld dat bijzondere omstandigheden maken dat haar bijstand met terugwerkende kracht vanaf 16 maart 2020 moet worden verleend. Daartoe heeft zij het volgende aangevoerd.
4.4.1.
De overheid beloofde financiële regelingen in het leven te roepen voor gedupeerden van de getroffen maatregelen naar aanleiding van de uitbraak van het coronavirus. Al die regelingen zijn met terugwerkende kracht aan te vragen, waaronder de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) en de Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid. Er zijn op 25 maart 2020 ook Kamervragen gesteld over sekswerkers die tussen wal en schip vielen. Op 9 april 2020 kwam daarop weliswaar het antwoord dat ‘opting-in’ sekswerkers bijstand konden aanvragen, maar het heeft nog lang geduurd voordat dit bekend werd in de branche. Dat appellante als
‘opting-in’ sekswerker geen beroep op bijstand met terugwerkende kracht kan doen, terwijl sekswerkers die als zelfstandige werkzaam zijn of die een arbeidscontract hebben dan wel hun werkgevers wel een beroep op financiële regelingen met terugwerkende kracht konden doen, levert ongelijke behandeling op. Dat kan niet de bedoeling zijn, omdat in politieke berichtgeving flexibiliteit, ruimhartigheid en terugwerkende kracht is verkondigd voor gedupeerden van de coronamaatregelen.
4.4.2.
Daarnaast heeft appellante verwezen naar een geanonimiseerde beschikking van de gemeente Rotterdam, waarin het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam in een vergelijkbare situatie aan een collega van appellante met terugwerkende kracht bijstand heeft toegekend met ingang van 16 maart 2020 op grond van bijzondere maatschappelijke omstandigheden.
4.5.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, omdat geen sprake is van gelijke gevallen die ongelijk zijn behandeld. De regelingen waarnaar appellante heeft verwezen, zoals de Tozo, bestonden nog niet ten tijde van de invoering van de onder 1.1 bedoelde coronamaatregelen, waardoor te begrijpen is dat aan die regelingen terugwerkende kracht is toegekend. De PW, waarop appellante zich kon beroepen en uiteindelijk ook met succes heeft beroepen, bestond wel al ten tijde van die coronamaatregelen. Er is dan ook geen reden om voor de verlening van bijstand op grond van de PW een ander toetsingskader te hanteren dan het toetsingskader zoals weergegeven onder 4.3. Dat een collega van appellante op grond van een (ruimhartig toegepaste) interne werkinstructie in de gemeente Rotterdam uiteindelijk wel bijstand met terugwerkende kracht heeft gekregen, betekent niet dat het college Nissewaard in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door die terugwerkende kracht aan appellante te onthouden. De PW voorziet immers in gedecentraliseerde uitvoering. De mogelijkheid van een verschillende uitvoering per gemeente is daarmee gegeven.
4.6.
Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in 4.3. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager om tijdig bijstand aan te vragen. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij niet in staat was zich eerder dan 14 mei 2020 te melden om bijstand aan te vragen. Onbekendheid met wet- of regelgeving leidt naar vaste rechtspraak niet tot een bijzondere omstandigheid die afwijking rechtvaardigt van het uitgangspunt dat geen bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend (uitspraak van 16 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4242). Voor zover het appellante aanvankelijk onduidelijk was of zij als sekswerker met gebruikmaking van de ‘opting-in regeling’ voor bijstand in aanmerking kwam, had zij daarover navraag bij het college kunnen doen.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat de weigering van het college om aan appellante met terugwerkende kracht bijstand te verlenen in rechte standhoudt.
4.8.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van F.C. Meershoek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2023.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) F.C. Meershoek