In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van bijstand op grond van de Participatiewet (PW) aan een appellante die als sekswerker werkzaam was. Appellante had zich op 14 mei 2020 gemeld voor bijstand, met de gewenste ingangsdatum van 16 maart 2020, omdat zij door de coronamaatregelen geen inkomsten meer had. Het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard kende de bijstand echter pas toe met ingang van 14 mei 2020, omdat er volgens hen geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere toekenning rechtvaardigden.
De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. In hoger beroep voerde appellante aan dat er sprake was van ongelijke behandeling, omdat andere regelingen, zoals de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo), met terugwerkende kracht konden worden aangevraagd. De Raad oordeelde echter dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagde, omdat er geen sprake was van gelijke gevallen die ongelijk waren behandeld. De PW bestond al ten tijde van de coronamaatregelen, terwijl de andere regelingen dat niet deden.
De Raad concludeerde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die een eerdere toekenning van bijstand rechtvaardigden. De weigering van het college om bijstand met terugwerkende kracht te verlenen, werd dan ook in stand gehouden. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.