Uitspraak
20.2930 PW-PV
mr. H. Biemond.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De aanvraag was ingediend op 2 oktober 2019 en betrof kosten voor twee nota's van een energiemaatschappij, die dateren van respectievelijk 18 oktober 2018 en 22 maart 2019. De appellante stelde dat zij vanwege medische redenen haar woning extra moest verwarmen en vroeg om bijstand voor de kosten die zij had gemaakt. Het college heeft de aanvraag afgewezen, met als argument dat de kosten waarvoor bijstand werd aangevraagd, waren opgekomen vóór de datum van de aanvraag. De rechtbank Rotterdam had eerder de afwijzing van de aanvraag vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, wat leidde tot het hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat er van het beleid werd afgeweken. Het beleid van het college, dat voorschrijft dat nota's niet ouder dan drie maanden mogen zijn op het moment van aanvraag, was consistent toegepast. De Raad benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de appellante was om tijdig een aanvraag in te dienen en dat het college niet verplicht was om haar te informeren over de termijn. De Raad concludeerde dat de appellante niet had aangetoond dat er toezeggingen of uitlatingen waren gedaan door het college die haar in de veronderstelling hadden kunnen brengen dat de leeftijd van de nota's niet relevant was. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd dan ook afgewezen. De uitspraak bevestigde dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand blijft.