ECLI:NL:CRVB:2022:1127

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
20/2930 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand met betrekking tot kosten die voor aanvraag zijn opgekomen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De aanvraag was ingediend op 2 oktober 2019 en betrof kosten voor twee nota's van een energiemaatschappij, die dateren van respectievelijk 18 oktober 2018 en 22 maart 2019. De appellante stelde dat zij vanwege medische redenen haar woning extra moest verwarmen en vroeg om bijstand voor de kosten die zij had gemaakt. Het college heeft de aanvraag afgewezen, met als argument dat de kosten waarvoor bijstand werd aangevraagd, waren opgekomen vóór de datum van de aanvraag. De rechtbank Rotterdam had eerder de afwijzing van de aanvraag vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, wat leidde tot het hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat er van het beleid werd afgeweken. Het beleid van het college, dat voorschrijft dat nota's niet ouder dan drie maanden mogen zijn op het moment van aanvraag, was consistent toegepast. De Raad benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de appellante was om tijdig een aanvraag in te dienen en dat het college niet verplicht was om haar te informeren over de termijn. De Raad concludeerde dat de appellante niet had aangetoond dat er toezeggingen of uitlatingen waren gedaan door het college die haar in de veronderstelling hadden kunnen brengen dat de leeftijd van de nota's niet relevant was. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd dan ook afgewezen. De uitspraak bevestigde dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand blijft.

Uitspraak

20.2930 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 juli 2020, 20/165 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 10 mei 2022
Zitting heeft: W.F. Claessens
Griffier: Y. Al-Qaq
Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. H. Biemond.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om de afwijzing van een op 2 oktober 2019 ingediende aanvraag om bijzondere bijstand voor twee nota’s van [energiemaatschappij] , te weten een eindnota van 22 maart 2019 en een jaarnota van 18 oktober 2018 (nota’s van [energiemaatschappij] ). Appellante had als reden voor deze aanvraag opgegeven dat zij in verband met artrose en reuma haar woning extra moet verwarmen. Het college heeft de aanvraag afgewezen, en deze afwijzing gehandhaafd bij besluit van 10 december 2019 (bestreden besluit). De grondslag van het bestreden besluit is dat appellante voor het verwarmen van haar woning niet meer betaalt dan dat daarvoor gemiddeld wordt betaald. In beroep heeft het college deze grondslag gewijzigd, in die zin dat de aanvraag om bijzondere bijstand wordt afgewezen op de grond dat de aanvraag te laat is ingediend. In de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019 (Beleidsregels) is namelijk bepaald dat nota’s niet ouder dan drie maanden mogen zijn en aan dit vereiste is niet voldaan.
Omdat het college de grondslag van het bestreden besluit heeft gewijzigd, heeft de rechtbank dit besluit vernietigd. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand gelaten.
Het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand zijn gelaten. Wat appellante aanvoert komt neer op het volgende. Het college heeft appellante niet voorgelicht dat nota’s waarvoor zij bijzondere bijstand wil krijgen niet ouder dan drie maanden mogen zijn. Het college had daarom moeten afwijken van de beleidsregel waarin dit is neergelegd. Ook is het vertrouwensbeginsel geschonden. Het college heeft namelijk het vertrouwen gewekt dat om bijzondere bijstand te kunnen krijgen, het er niet toe doet hoe oud nota’s zijn.
Deze beroepsgronden slagen niet. Daarbij is het volgende van betekenis.
De rechtbank heeft al overwogen dat voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijzondere bijstand is ingediend in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verleend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Dit volgt uit vaste rechtspraak. [1]
De nota’s dateren van 18 oktober 2018 en 22 maart 2019. Appellante heeft op 2 oktober 2019 bijstand aangevraagd. Daarmee staat vast dat de kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft aangevraagd zijn opgekomen voordat de aanvraag is ingediend. In wat appellante aanvoert zijn geen bijzondere omstandigheden gelegen om af te wijken van het uitgangspunt dat geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor kosten die voor zo’n aanvraag zijn opgekomen. Ook als het college geen specifieke voorlichting zou hebben gegeven over het moment waarop een aanvraag om bijzondere bijstand moet worden ingediend, is dat niet zo’n bijzondere omstandigheid. Het behoort namelijk tot de eigen verantwoordelijkheid van appellante om tijdig een aanvraag om bijzondere bijstand in te dienen dan wel zich tot het college te wenden om nadere informatie. Dit heeft de Raad al eerder tot uitdrukking gebracht. [2]
Ingevolge artikel 3.1, derde lid, van de Beleidsregels kan ook voor kosten die zijn opgekomen vóór de datum van de aanvraag bijzondere bijstand worden verleend, maar dan mogen de nota’s niet ouder zijn dan drie maanden.
Zoals de rechtbank al heeft overwogen, moet dit beleid worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid voor zover hiermee de mogelijkheid wordt geboden de aanvraag in te dienen nadat de kosten zijn opgekomen. De bestuursrechter kan dan alleen toetsen of het bestuursorgaan het beleid consistent heeft toegepast en of fundamentele rechten waarop een beroep wordt gedaan niet zijn geschonden. Dit is vaste rechtspraak. [3] Niet in geschil is dat het beleid consistent is toegepast. Appellante heeft geen beroep gedaan op fundamentele rechten. Anders dan appellante veronderstelt, is het voor de Raad niet mogelijk om te beoordelen of zich bijzondere omstandigheden voordoen als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb die afwijking van buitenwettelijk begunstigend beleid rechtvaardigen. Dit is al eerder overwogen. [4]
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in ieder geval vereist dat de betrokkene aannemelijk heeft gemaakt dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Dit is vaste rechtspraak. [5] Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat van de kant van het college een toezegging of uitlating is gedaan dan wel een gedraging is verricht waaruit appellante kon en mocht afleiden dat het niet uitmaakte wanneer zij een aanvraag om bijzondere bijstand indient. Het gestelde gebrek aan voorlichting dat nota’s niet ouder mogen zijn dan drie maanden is in ieder geval niet te beschouwen als zo’n toezegging, andere uitlating of gedraging van het college. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom al niet.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, wordt daarom bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand blijft.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) Y. Al-Qaq (getekend) W.F. Claessens

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 mei 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA6875.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2374.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:162.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2522.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559.