ECLI:NL:CRVB:2021:2348
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijstand en verplichtingen bij de aanvraag op grond van de Participatiewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die als ondernemer geregistreerd stond, had bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet (PW) en verzocht om deze bijstand met terugwerkende kracht toe te kennen vanaf 9 mei 2017. De Raad oordeelde dat het telefonisch contact tussen de appellant en de consulent van het zelfstandigenloket op 9 mei 2017 niet kan worden beschouwd als een formele melding voor het aanvragen van bijstand. De Raad concludeerde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij op die datum duidelijk had gemaakt dat hij bijstand wilde aanvragen.
De Raad bevestigde dat de datum waarop de appellant zich daadwerkelijk heeft gemeld voor bijstand op 3 augustus 2017 ligt. De opgelegde verplichtingen aan de appellant om bewijsstukken aan te leveren van de beëindiging van zijn zakelijke overeenkomsten werden als gerechtvaardigd beschouwd. De Raad oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat hem een te korte tijd was gegund om aan deze verplichtingen te voldoen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak, waarbij werd benadrukt dat de appellant niet had aangetoond dat de opgelegde verplichtingen niet doelmatig waren.