ECLI:NL:CRVB:2023:1281
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Compensatie van transitievergoeding bij beëindiging van arbeidsovereenkomst na ziekte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de compensatie van een transitievergoeding die een stichting aan een ex-werknemer heeft betaald. De ex-werknemer was in dienst bij de stichting en is wegens ziekte uitgevallen. De stichting heeft de ex-werknemer eervol ontslagen en een transitievergoeding van € 10.381,54 betaald. De stichting verzocht het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om compensatie van deze vergoeding. Het Uwv heeft de compensatie vastgesteld op € 8.756,12, waarbij het zich baseerde op artikel 7:673e van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat de compensatie niet hoger kan zijn dan de transitievergoeding die verschuldigd is bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst na twee jaar ziekte.
De rechtbank Overijssel heeft het beroep van de stichting tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de stichting heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. In hoger beroep herhaalde de stichting haar standpunt dat het Uwv artikel 7:673e onjuist heeft geïnterpreteerd door geen rekening te houden met de opzegtermijn van drie maanden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de wet correct heeft toegepast en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om van de strikte toepassing van de wet af te wijken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de wet geen ruimte biedt voor de door de stichting gewenste compensatie over de periode van de opzegtermijn.
De uitspraak benadrukt het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet, dat de rechter verbiedt om wetten te toetsen aan algemene rechtsbeginselen. De Raad concludeerde dat de wetgever bewust heeft gekozen om de opzegtermijn buiten beschouwing te laten bij de compensatie, en dat de stichting niet in een bijzondere situatie verkeert die een andere uitkomst rechtvaardigt. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor werkgevers om zich aan de wettelijke bepalingen te houden bij het aanvragen van compensatie voor transitievergoedingen.