ECLI:NL:CRVB:2013:2751

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2013
Publicatiedatum
10 december 2013
Zaaknummer
12-3820 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand en vermogensgrens in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft appellant op 5 april 2011 een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Arnhem heeft deze aanvraag afgewezen op 29 april 2011, omdat appellant over een vermogen beschikte dat de vrij te laten grens overschreed. Dit vermogen omvatte onder andere twee giften van elk € 2.500,- die appellant van zijn ouders had ontvangen. Appellant heeft vervolgens op 9 augustus 2011 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van vervanging van zijn centrale verwarmingsketel. Het college heeft deze aanvraag afgewezen, stellende dat de kosten tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en geen bijzondere omstandigheden aanwezig waren die een uitzondering rechtvaardigden.

De rechtbank Arnhem heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat het college ten onrechte rekening heeft gehouden met de giften bij de vermogensvaststelling en dat hij onvoldoende is geïnformeerd over zijn vermogenspositie. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de kosten van vervanging van een cv-ketel in beginsel uit het inkomen of vermogen moeten worden voldaan, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. De Raad concludeert dat appellant voldoende middelen had om de kosten te dekken, maar ervoor heeft gekozen deze niet aan te wenden voor de vervanging van de cv-ketel. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.

Uitspraak

12/3820 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 29 mei 2012, 12/819 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.G.C. van Ingen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2012. Voor appellant zijn verschenen mr. Van Ingen en [naam vader], vader van appellant. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door P.T.F.A. de Boer.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1
Appellant heeft op 5 april 2011 een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Bij ongedateerd besluit, verzonden 29 april 2011, heeft het college deze aanvraag afgewezen op de grond dat appellant over een hoger dan de op grond van artikel 34, tweede en derde lid, van de WWB voor hem toepasselijke grens van het vrij te laten vermogen beschikte. Bij de vaststelling van het vermogen heeft het college meegerekend twee giften van elk € 2.500,- die appellant op
6 december 2010 en 27 december 2010 van zijn ouders op zijn bankrekening heeft ontvangen.
1.2.
Op 9 augustus 2011 heeft appellant een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van vervanging van de centrale verwarmingsketel in zijn woning (cv-ketel). Bij besluit van 16 augustus 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 januari 2012 (bestreden besluit), heeft het college deze aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat de kosten van vervanging van de cv-ketel van een aan appellant in eigendom toebehorende woning tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft, samengevat, het volgende aangevoerd. Het college heeft bij de vermogensvaststelling in het kader van zijn bijstandsaanvraag van 5 april 2011 rekening gehouden met de twee giften die hij van zijn ouders had gekregen voor onder meer de vervanging van de cv-ketel. Hierdoor was het voor hem niet mogelijk deze giften voor dat doel aan te wenden. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat het college hem onvoldoende heeft geïnformeerd over zijn vermogenspositie en het interen op zijn vermogen, waardoor hij te lang heeft ingeteerd op zijn vermogen en hij geen middelen meer had voor vervanging van de cv-ketel.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst te worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.2.
Zoals de Raad eerder heeft geoordeeld (CRvB 16 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012: BY0318), behoren de kosten van vervanging van een cv-ketel tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat hier geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB. Appellant heeft door de giften van zijn ouders in december 2010 over voldoende middelen beschikt om de kosten van vervanging van de cv-ketel te kunnen voldoen. Appellant heeft echter zelf de keuze gemaakt die giften niet direct aan te wenden voor de kosten van vervanging van de cv-ketel, met als gevolg dat het college die bedragen - die toen nog op de bankrekening van appellant stonden - heeft betrokken in de vermogensvaststelling in het kader van de bijstandsaanvraag van 5 april 2011. Deze keuze komt voor zijn eigen rekening en risico. De omstandigheid dat hij door de afwijzing van zijn bijstandsaanvraag - in theorie - gedurende korte tijd moest interen op zijn vermogen om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien brengt dan ook niet met zich dat de kosten van de vervanging van de cv-ketel moeten worden beschouwd als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten. Ditzelfde geldt voor de door appellant gestelde omstandigheid dat het college hem onvoldoende heeft geïnformeerd over het interen op zijn vermogen. Zoals de Raad eerder heeft geoordeeld (CRvB 6 maart 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV8657), verplicht geen rechtsregel een bijstandverlenend orgaan om bij een afwijzing van een aanvraag op de grond dat de betrokkene een vermogen heeft dat hoger is dan de toepasselijke grens van het vrij te laten vermogen, mee te delen op welk tijdstip die betrokkene door verantwoorde intering op dat vermogen weer in de situatie zal verkeren dat recht op bijstand bestaat. Immers, door vele omstandigheden en ontwikkelingen die zich voor kunnen doen na een dergelijk besluit, op welke dat orgaan geen zicht heeft, kan de termijn waarbinnen van een verantwoorde intering op dat vermogen sprake is, korter of langer worden. Het behoort daarom tot de verantwoordelijkheid van degene die een beroep op bijstand doet of zal doen, om een juiste inschatting van zijn vermogen te maken, verantwoord daarop in te teren en tijdig een aanvraag om bijstand te doen.
4.4.
Uit 4.3 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2013.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) T.A. Meijering

HD