In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellante, die sinds 18 december 2008 bijstand ontving, had bezwaar gemaakt tegen een boetebesluit van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen. Dit boetebesluit was opgelegd wegens schending van de inlichtingenverplichting, omdat appellante niet had gemeld dat zij met een ander, aangeduid als X, een gezamenlijke huishouding voerde. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De Raad heeft vastgesteld dat de formele rechtskracht van het boetebesluit en het intrekkings- en terugvorderingsbesluit uitsluitend betrekking heeft op de rechtsgevolgen van die besluiten. Aangezien appellante tegen het boetebesluit geen rechtsmiddelen had aangewend, kon zij in deze procedure de feitelijke en juridische oordelen die aan die besluiten ten grondslag lagen ter discussie stellen. De Raad concludeerde dat er voldoende bewijs was dat appellante en X in de te beoordelen periode beiden hoofdverblijf hadden op het uitkeringsadres, en dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden.
De Raad oordeelde dat de boete van € 1.538,-, die was opgelegd op basis van normale verwijtbaarheid, passend was. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.