ECLI:NL:CRVB:2018:3478
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herleving van de maatregel van blijvend gehele weigering van WW-uitkering na beëindiging van dienstverband
In deze zaak gaat het om de herleving van een maatregel van blijvend gehele weigering van de WW-uitkering van appellant, die zijn uitkering had aangevraagd na beëindiging van zijn dienstverband. Appellant had eerder een WW-uitkering aangevraagd, maar deze was bij besluit van 9 november 2015 blijvend geheel geweigerd omdat hij aangeboden passend werk niet had aangenomen. Appellant heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt. Later, na een periode van werk via een uitzendbureau, heeft hij opnieuw een WW-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant recht heeft op een WW-uitkering, maar dat de eerder opgelegde maatregel herleeft. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat appellant de verwijtbaarheid van zijn werkloosheid ter discussie kan stellen. De Raad stelt vast dat de maatregel op grond van artikel 28 van de WW moet worden voortgezet. De Raad oordeelt dat er geen sprake is van een onevenwichtige afweging tussen de gemeenschapsbelangen en de fundamentele rechten van appellant. De herleving van de maatregel is niet in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM en er is geen schending van artikel 6 EVRM. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep van appellant wordt ongegrond verklaard.