Uitspraak
OVERWEGINGEN
21 januari 2010 heeft het Zorgkantoor het aan appellant verleende pgb met ingang van
1 januari 2010 ambtshalve verlengd tot en met 31 december 2010. Hierbij is aan appellant een netto pgb van € 22.010,32 toegekend. Dit bedrag is aan het begin van ieder kwartaal in vier gelijke delen per voorschot uitbetaald. De verplichtingen die ingevolge artikel 2.6.9 van de Rsa aan het pgb zijn verbonden, zijn bij het besluit van 21 januari 2010 aan appellant meegedeeld. Voor zover hier van belang, is daarbij vermeld dat het pgb alleen mag worden gebruikt om zorg als bedoeld in de Rsa in te kopen en dat op de door of namens de zorgverlener ondertekende declaratie het aantal betaalde uren, de tijden waarop is gewerkt en het uurtarief vermeld moeten staan.
1 januari 2010 tot en met 30 juni 2010 nihil bedraagt.
3 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:445) ziet de formele rechtskracht van een besluit uitsluitend op de met dat besluit tot stand gebrachte rechtsgevolgen en niet op de daaraan ten grondslag gelegde oordelen van feitelijke en juridische aard. Anders dan uit de uitspraak van 26 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1566 afgeleid zou kunnen worden, is deze rechtspraak ook van toepassing indien het bestuursorgaan met betrekking tot een eerdere subsidieperiode heeft geoordeeld dat de budgethouder de verplichtingen die aan een pgb zijn verbonden niet is nagekomen. In dit geval heeft het Zorgkantoor beslist dat het pgb voor het jaar 2010 op een lager bedrag wordt vastgesteld, omdat appellant de verplichtingen van dat pgb niet behoorlijk had verantwoord. Omdat appellant tegen dat besluit geen rechtsmiddelen heeft aangewend, is die lagere vaststelling in rechte onaantastbaar geworden. Dit betekent echter niet dat de feiten en omstandigheden die hieraan ten grondslag liggen, niet meer ter discussie kunnen staan. Uit voornoemde vaste rechtspraak volgt dat appellant deze nog in volle omvang aan de orde kan stellen, wanneer het Zorgkantoor hem deze tegenwerpt bij een beslissing op een aanvraag voor een pgb voor een nieuwe subsidieperiode door verlening van een nieuw pgb te weigeren. Daarbij is het aan appellant om concrete feiten en omstandigheden aan te voeren die aannemelijk maken dat in het eerdere vaststellingsbesluit ten onrechte is beslist dat de verantwoordingsverplichting niet naar behoren is nagekomen. Is tegen het eerdere vaststellingsbesluit een rechtsmiddel aangewend, dan zal een eenvoudige herhaling van stellingen doorgaans onvoldoende zijn om een ander oordeel daarover te kunnen dragen. Heeft de bestuursrechter geoordeeld over het eerdere vaststellingsbesluit, en wordt volstaan met een herhaling van stellingen, dan kan ter verwerping van die stellingen worden volstaan met de verwijzing naar het eerdere oordeel van de bestuursrechter. Is berust in het eerdere vaststellingsbesluit, dan zullen de gronden die betrekking hebben op de feiten of omstandigheden die aan het eerdere vaststellingsbesluit ten grondslag zijn gelegd inhoudelijk beoordeeld moeten worden. Is tegen het eerdere vaststellingsbesluit een rechtsmiddel aangewend, dan vindt deze beoordeling plaats als tegen het besluit op de nieuwe aanvraag nieuwe feiten of omstandigheden worden aangevoerd.