In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant en zijn echtgenote, die sinds 5 december 2012 bijstand ontvangen op basis van de Participatiewet. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de stelling dat appellant en zijn echtgenote hun hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres hadden. De sociale recherche voerde een onderzoek uit naar de rechtmatigheid van de bijstand, waarbij waarnemingen en gegevensverzameling plaatsvonden. De Raad concludeert dat de onderzoeksbevindingen op zichzelf niet voldoende zijn om de intrekking van de bijstand te rechtvaardigen. De rechtbank had eerder het beroep van appellant gegrond verklaard, maar het college had de intrekking van de bijstand over een deel van de periode onterecht gehandhaafd. De Raad vernietigt het besluit van het college en draagt hen op om een nieuw besluit te nemen, waarbij het college ook de proceskosten van appellant moet vergoeden.