ECLI:NL:RBLIM:2024:2136

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
ROE 24/2087 en ROE 24/2090
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bijstandsaanvraag wegens extreem laag waterverbruik en niet aantoonbaar hoofdverblijf

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 26 april 2024, worden de verzoeken om voorlopige voorzieningen van verzoekster afgewezen. Verzoekster had twee aanvragen voor bijstandsuitkeringen ingediend, die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen waren afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op het uitkeringsadres woont, mede gezien het extreem lage waterverbruik van slechts 2 m³ in de periode van 11 september 2023 tot en met 22 januari 2024. Dit lage verbruik, in combinatie met de bevindingen van een huisbezoek, leidde de voorzieningenrechter tot de conclusie dat verzoekster niet voldoet aan de inlichtingenplicht en dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 15 april 2024 behandeld, waarbij verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster sinds 1 mei 2023 geen uitkering meer ontvangt en dat dit heeft geleid tot een huurachterstand. Ondanks de spoedeisendheid van de situatie, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de aanvragen terecht zijn afgewezen. De voorzieningenrechter benadrukt dat de bewijslast voor het recht op bijstand bij de aanvrager ligt en dat verzoekster niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar woon- en leefsituatie.

De uitspraak concludeert dat de verzoeken om voorlopige voorzieningen worden afgewezen, zonder dat er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 24/2087 en ROE 24/2090

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 april 2024

in de zaken tussen

[naam] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. F.H.I. Hundscheid ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen, het college
(gemachtigde: [Naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken van verzoekster om een voorlopige voorziening te treffen in verband met twee besluiten tot afwijzing van haar bijstandsaanvragen (een uitkering op grond van de Participatiewet).
1.1.
Het college heeft de twee aanvragen met de besluiten van 30 oktober 2023 en
22 januari 2024 afgewezen (de besluiten). Tegen de besluiten heeft verzoekster bezwaar gemaakt en verzocht voorlopige voorzieningen te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 15 april 2024 tegelijkertijd met de verzoeken met registratienummers ROE 24/2088 en ROE 24/2091 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.
Verzoekster heeft aangevoerd dat zij sinds 1 mei 2023 geen uitkering meer ontvangt, dat ze daardoor een huurachterstand heeft en dat haar verhuurder een procedure tot ontbinding van de huurovereenkomst en tot ontruiming van de woning is gestart. Het spoedeisend belang bij de door haar gevraagde voorziening is daarmee gegeven.
3. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de beantwoording van de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of de bezwaren van verzoekster tegen de besluiten een redelijke kans van slagen hebben. Om dit te beoordelen beantwoordt zij, aan de hand van de gronden van verzoekster, of de aanvragen van verzoekster terecht zijn afgewezen.
Relevante feiten en omstandigheden
In beide zaken
4. Verzoeksters bijstandsuitkering is per 1 mei 2023 geblokkeerd en per 22 juni 2023 beëindigd. Hiertegen is geen bezwaar gemaakt. Op 10 augustus 2023 heeft verzoekster een bijstandsaanvraag ingediend. Die is bij besluit van 1 september 2023 afgewezen, omdat verzoekster niet op een gesprek is verschenen en de gevraagde gegevens niet heeft ingeleverd.
Zaaknummer ROE 24/2087
5. Op 21 september 2023 heeft verzoekster zich opnieuw gemeld voor een bijstandsuitkering. Bij besluit van 30 oktober 2023 is de aanvraag van verzoekster van
3 oktober 2023 voor afgewezen. Verzoekster heeft namelijk de in de brieven van 5 oktober 2023 en 17 oktober 2023 gevraagde gegevens (hersteltermijn) niet ingeleverd. Het betreft:
  • Controleerbare bewijsstukken die de verklaring onderbouwen waarom een bedrag van € 100,-- aan verzoekster is overgemaakt;
  • Controleerbare bewijsstukken die verzoeksters verklaring onderbouwen waarom op 15 juli 2023 en op 2 augustus 2023 geldbedragen zijn overgemaakt aan derden;
  • Beschikking Voorlopige aanslag 2023;
  • Controleerbare bewijsstukken over hoe verzoekster in de periode van 11 mei 2023 tot heden heeft voorzien in haar onderhoud. Haar schriftelijke verklaring dat zij is geholpen door de Moskee in Geleen is onvoldoende.
  • Een volledig ingevuld aanvraagformulier.
Het college stelt zich op het standpunt dat alle gegevens, behalve de Beschikking Voorlopige aanslag 2023, noodzakelijk zijn om verzoeksters recht op bijstand te kunnen vaststellen. Verzoekster heeft niet aangetoond dat zij in bijstand behoevende omstandigheden verkeerde. Zij heeft de inlichtingen- en medewerkingsverplichting geschonden, zodanig dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Hiertegen heeft verzoekster bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.
6. De periode in geding is hier van 21 september 2023 (datum melding) tot en met
30 oktober 2023 (datum besluit).
Zaaknummer ROE 24/2090
7. Verzoekster heeft zich op 27 november 2023 opnieuw gemeld en een aanvraag voor een bijstandsuitkering gedaan.
7.1.
Naar aanleiding van deze aanvraag is opnieuw een onderzoek opgestart door het college. Hiertoe is dossieronderzoek verricht, zijn bankafschriften over de periode van
1 mei 2023 tot en met 26 november 2023 opgevraagd, is een waarneming verricht, een gesprek met verzoekster gevoerd en is een huisbezoek afgelegd.
7.2.
Bij besluit van 22 januari 2024 is de aanvraag van verzoekster afgewezen, omdat verzoekster niet haar hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres in [woonplaats] . Uit het op
22 januari 2024 afgelegde huisbezoek (exact zeven maanden na het eerste huisbezoek van 22 juni 2023, zie zaaknummer ROE 24/2089)) is gebleken dat slechts enkele levensmiddelen in de woning aanwezig waren, waarvan bij een groot deel de uiterste houdbaarheidsdatum (ruim) was verstreken. Ook zijn er maar enkele kledingstukken in de woning aangetroffen. Tijdens het huisbezoek zijn de meterstanden opgenomen. Uit de energieverbruiksgegevens van de woning blijkt het volgende verbruik:
- water, in de periode van 11 september 2023 tot en met 22 januari 2024: 2 m³;
- gas, in de periode van 10 januari 2023 tot en met 22 januari 2024: 111 m³;
- elektriciteit, in de periode van 1 april 2023 tot en met 22 januari 2024:183 kWh.
Op grond van de rechtspraak is sprake van een extreem laag energieverbruik. Een extreem laag waterverbruik rechtvaardigt de vooronderstelling dat de woning niet wordt bewoond. Verzoekster geeft in de door haar afgelegde verklaring diverse en tegenstrijdige verklaringen over haar hoofdverblijf. Ze heeft de inlichtingenplicht geschonden. Het recht op bijstand is niet vast te stellen, aldus het college.
7.3.
De periode in geding is hier van 27 november 2023 (datum melding) tot en met
22 januari 2024 (datum besluit).
In beide zaken
8. Verzoekster moet, als zij bijstand aanvraagt, aannemelijk maken dat zij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust namelijk in beginsel op de aanvrager. Verzoekster moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over haar woon- en leefsituatie en over haar financiële situatie. Daarna moet de bijstandverlenende instantie (het college) in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren. Indien verzoekster niet aan de inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
8.1.
Tijdens de zitting heeft het college aangegeven dat de gegevens over het extreem lage energiegebruik ook zien op de periode in geding van de aanvraag van 3 oktober 2023 (Zaaknummer ROE 24/2087). In bezwaar zal daarom waarschijnlijk een grondslagwijziging volgen in die zin dat ook aan de afwijzing van die aanvraag ten grondslag wordt gelegd dat verzoekster haar hoofdverblijf niet op het aangegeven woonadres had.
8.2.
Gelet daarop zal de voorzieningenrechter in beide verzoeken beoordelen of het college de aanvragen van verzoekster heeft kunnen afwijzen op de grondslag dat verzoekster niet woont op het uitkeringsadres, zodat er sprake is van schending van de inlichtingenplicht en het recht niet kan worden vastgesteld.
8.3.
De vraag waar iemand woonplaats heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De woonplaats van een natuurlijk persoon is daar waar zijn hoofdverblijf is. Het hoofdverblijf is daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven zich bevindt. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonplaats te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. Het recht op bijstand bestaat namelijk jegens het college van de gemeente waar de betrokkene woonplaats heeft.
8.4.
Een waterverbruik van maximaal 7 m³ per jaar per huishouden – ongeacht het aantal personen van dit huishouden – is extreem laag. Volgens de NIBUD Prijzengids is het gemiddelde waterverbruik voor een éénpersoonshuishouden per jaar 68m
. Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep dat als het college aantoont dat sprake is van een extreem laag waterverbruik in een woning, daarmee niet aannemelijk is dat de betrokkene in de woning woont en daar hoofdverblijf heeft. De ratio hierachter is dat een minimaal toiletgebruik, gebaseerd op één toiletbezoek per dag, in combinatie met eenmaal douchen per week, al een waterverbruik van 6,3 m³ per jaar oplevert. [1] Het is daarom bij een aangetoond extreem laag waterverbruik aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat toch in de woning werd en wordt gewoond. [2] Verzoekster is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in geslaagd dat aannemelijk te maken. Daarbij neemt de voorzieningenrechter het volgende in overweging.
8.5.
Ook het elektriciteits- en gasverbruik in de woning is extreem laag. Verzoekster had over de periode van één jaar en 12 dagen een elektriciteitsverbruik van 183 kWh. Volgens het NIBUD bedraagt het gemiddelde elektriciteitsverbruik per jaar voor een éénpersoonshuishouden 1.830 kWh. Over dezelfde periode is bij verzoekster een gasverbruik van 111m³ gemeten. Volgens het NIBUD bedraagt het gemiddelde gasverbruik per jaar voor een flat 840m³. In de rechtspraak is geoordeeld dat een elektriciteitsverbruik van ongeveer 298 kWh per jaar en een gasverbruik van 53 m³ tot 150 m³ per jaar extreem laag is [3] .
8.6.
De situatie in de woning zoals aangetroffen tijdens het huisbezoek op 22 januari 2024 wijst er niet op dat de woning bewoond werd. Tijdens het huisbezoek is namelijk vastgesteld dat:
  • De keukenkastjes en inhoud bijna identiek zijn aan de situatie zoals aangetroffen op 22 juni 2023;
  • De flessen Butella en Croma acht jaar over datum zijn. Ze waren aangekoekt en moesten worden losgetrokken;
  • De appelcider 6 jaar over datum is;
  • Slechts de bus Accent en de appelcider van plaats zijn verruild;
  • De klok in de slaapkamer nog altijd stil staat en identiek op hetzelfde tijdstip als in juni 2023;
  • De inhoud van de wandkast met CV-ketel nagenoeg hetzelfde is;
  • De koelkast en de diepvriezer waren ingeschakeld, maar de inhoud was zeer beperkt;
  • Er een kleine hoeveelheid rijst en vermicelli is aangetroffen. Deze laatste is echter in zeven maanden niet verplaatst;
  • Er een pak TUC is aangetroffen met een uiterste houdbaarheidsdatum van 31 oktober 2023 (dit is bij het eerste huisbezoek ook aangetroffen maar toen is de datum niet genoteerd);
  • Verder een geopend pak tortillachips is aangetroffen;
  • De kledingkast in losse onderdelen op de slaapkamer staat;
  • Er ten hoogste één set schone kleding is aangetroffen;
  • Er geen vuile was is aangetroffen;
  • Op de badkamer een lucht is geroken die ontstaat als de afvoeren gedurende langere tijd droogvallen.
De situatie die is aangetroffen tijdens het huisbezoek komt ook niet overeen met de verklaring van verzoekster dat ze die ochtend thuis heeft gedoucht. De douche en de wasbak waren volledig droog. De gele vaatdoek waarmee verzoekster verklaarde de badkamer droog te vegen na het douchen hing op de verwarming en was volledig droog, terwijl de thermostaat op 16 graden stond en de verwarming koud was.
8.7.
Door verzoekster is ter onderbouwing van haar standpunt dat zij wél op het uitkeringsadres woont aangevoerd dat er twee keer door het college voor de geplande gesprekken op 22 juni 2023 en op 22 januari 2024 is gepost en dat zij toen eenmaal vanaf haar huisarts en één keer vanaf haar woonadres bij het gesprek is aangekomen. Zij ontvangt thuis post en reageert daar adequaat en snel op. Zij maakt in [woonplaats] gebruik van het ziekenhuis en de huisarts en tot slot blijkt uit de overgelegde verklaring van de moskee ook dat zij haar hoofdverblijf op het opgegeven adres heeft. Deze argumenten overtuigen de voorzieningenrechter niet. Dat verzoekster éénmaal is gezien toen zijn uit de woning kwam, is immers slechts een momentopname. Dat zij zegt dat ze de andere keer van de huisarts kwam is eveneens een momentopname. Het bezoeken van een huisarts/ziekenhuis in de buurt en het ontvangen van post op het uitkeringsadres zegt als zodanig onvoldoende over waar het zwaartepunt van iemands persoonlijk leven zich bevindt. Dat verzoekster steeds snel en adequaat op post zou hebben gereageerd, vindt geen steun in het dossier. Dat ze dat soms wel doet, zegt onvoldoende over waar het zwaartepunt van haar persoonlijk leven zich bevindt. Uit de verklaring van de moskee blijkt alleen dat de moskee in de periode van ramadan dagelijks maaltijden verzorgt en voedselpakketten verstrekt. Er is “
meerdere keren positief gereageerd op haar[verzoeksters]
verzoek om voedselondersteuning”. Deze verklaring is een onvoldoende onderbouwing van verzoeksters standpunt dat zij haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. Ter zitting is gebleken dat het om warm eten ging dat verzoekster wel eens in een bakje meenam naar huis en waarvan een bakje is aangetroffen in de diepvries.
8.8.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het energieverbruik van verzoekster en de bevindingen van het huisbezoek op 22 januari 2024 maken dat niet aannemelijk is dat verzoekster in de perioden in geding woonachtig was op het uitkeringsadres. Wat verzoekster daar tegenover heeft gesteld is onvoldoende voor het oordeel dat – ondanks het extreem laag waterverbruik – toch aannemelijk moet worden geacht dat verzoekster woonachtig was op het uitkeringsadres.
9. Uit het voorgaande volgt dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de periode in geding haar hoofdverblijf heeft gehad op het uitkeringsadres. Verzoekster heeft niet aan de inlichtingenplicht voldaan door dat niet te melden en als gevolg daarvan kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de besluiten naar verwachting – onder wijziging van de grondslag, zoals in overweging 8.1 is vermeld – in stand kunnen blijven. Daarom is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken daarom af.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. M. M.L. Goofers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C. Schrammen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2024.
griffier
voorzieningenrechter
De griffier is buiten staat deze uitspraak
te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 26 april 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Uitspraak van 19 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3354 en van 11 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2210
2.Uitspraak van 23 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:206
3.Uitspraak van 13 april 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:1454 en uitspraak van 29 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2553