ECLI:NL:CRVB:2022:2337

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
2 november 2022
Zaaknummer
21/4522 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-uitkering en geschiktheid voor functie Wmo-consulente

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WGA-uitkering van betrokkene, die als Wmo-consulente werkzaam was. Betrokkene had zich ziek gemeld in 2011 en ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Wet WIA. Het Uwv had in 2020 vastgesteld dat betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt was en beëindigde haar uitkering. Betrokkene was het hier niet mee eens en ging in beroep. De rechtbank Gelderland oordeelde dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd, maar het Uwv stelde dat er geen aanleiding was om aanvullende medische informatie op te vragen. In hoger beroep heeft de Raad de argumenten van het Uwv gevolgd en geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was. De Raad concludeerde dat de functie van Wmo-consulente nog steeds bestaat en dat betrokkene geschikt is voor deze functie. De eerdere uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van betrokkene werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

21.4522 WIA

Datum uitspraak: 2 november 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 november 2021, 20/5920 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Namens betrokkene heeft mr. M.I. Bal, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2022. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is laatstelijk via een uitzendbureau werkzaam geweest als Wmo-consulente voor gemiddeld 38,42 uur per week bij de gemeente [naam gemeente] . Op 17 januari 2011 heeft zij zich ziek gemeld met buikklachten. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft bij besluit van 14 november 2012 geweigerd betrokkene na afloop van de voorgeschreven wachttijd een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Bij besluit van 13 februari 2013 heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen dat besluit ongegrond verklaard. Het hiertegen ingestelde beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 23 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:506, heeft deze Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.2.
Betrokkene heeft een nieuwe WIA-aanvraag gedaan in verband met een operatie op 26 februari 2013. Een verzekeringsarts heeft vastgesteld dat per die datum geen sprake was van benutbare mogelijkheden. Het Uwv heeft betrokkene met ingang van 26 februari 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Het Uwv heeft deze uitkering met ingang van 24 augustus 2013 omgezet in een loonaanvullingsuitkering.
1.3.
In het kader van een herbeoordeling heeft betrokkene het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat betrokkene belastbaar is met inachtneming van beperkingen die zijn opgenomen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 juli 2020. Een arbeidsdeskundige heeft zich vervolgens primair op het standpunt gesteld dat betrokkene geschikt is voor het eigen werk van Wmo-consulente. Subsidiair heeft de arbeidsdeskundige functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 32,05%. Het Uwv heeft bij besluit van 15 juli 2020 vastgesteld dat betrokkene met ingang van 16 september 2020 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van betrokkene tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 30 oktober 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 13 oktober 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 19 oktober 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het standpunt dat betrokkene geschikt is voor het eigen werk onderschreven, maar op basis van een deels nieuwe functieselectie vastgesteld dat de theoretische mate van arbeidsongeschiktheid 37,45% bedraagt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is verricht. Onder verwijzing naar de van de GGZ-groep ontvangen informatie heeft de rechtbank vastgesteld dat niet uit te sluiten valt dat betrokkene geen dysthymie maar een ernstige depressie heeft. Gelet daarop, de (kennelijke) tegenstrijdigheid in de informatie van de GGZ-groep en het eigen verhaal van betrokkene had van het Uwv verwacht mogen worden dat bij de behandelend psycholoog nader zou worden geïnformeerd naar de aard en omvang van de bestaande psychische klachten. Nu het Uwv dit heeft nagelaten, is het onderzoek door het Uwv niet zorgvuldig geweest en is het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand gekomen. De rechtbank heeft verder overwogen dat de door appellante in 2008 uitgeoefende functie van Wmo-consulente niet meer bestaat omdat de functie-inhoud is gewijzigd zodat het Uwv ten onrechte heeft geconcludeerd dat betrokkene geschikt is voor haar eigen werk. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
3.1.
In hoger beroep heeft het Uwv betoogd dat sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek. Het Uwv heeft gesteld dat de verzekeringsarts geen ernstige psychopathologie constateerde tijdens het eigen onderzoek, en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanwijzingen vond voor een evident depressief beeld. Daarom bestond geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de door de behandelaar van de GGZ-groep in de aan de verzekeringsarts gerichte brief van 16 december 2020 (kennelijk 16 januari 2020) genoemde diagnose dysthymie. Het Uwv heeft verder betoogd dat de rechtbank een verkeerd toetsingskader heeft gehanteerd door te overwegen dat de door appellante uitgeoefende functie van Wmo-consulente niet meer bestaat. Het Uwv heeft verwezen naar een rapport van 25 januari 2022 waarin een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep uiteenzet dat de huidige functie van Wmo-consulente wat betreft belastbaarheid niet verschilt van de functie die appellante in 2008 uitoefende. Het Uwv heeft dan ook verzocht de uitspraak van de rechtbank te vernietigen en het beroep van betrokkene alsnog ongegrond te verklaren.
3.2.
Betrokkene heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van
artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 16 september 2020 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WGA-uitkering van betrokkene heeft beëindigd.
Zorgvuldig onderzoek?
4.3.
Het Uwv wordt gevolgd in zijn standpunt dat er voor de verzekeringsartsen geen aanleiding bestond om medische informatie op te vragen bij de behandelend psycholoog en dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest.
4.3.1.
Zoals eerder is overwogen in de uitspraken van de Raad van 11 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4808, en 11 februari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP4330, kan een verzekeringsarts op zijn eigen oordeel varen als het gaat om het vaststellen van beperkingen. De verzekeringsarts dient de behandelend sector te raadplegen indien een behandeling in gang gezet zal worden of reeds plaatsvindt en die behandeling een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van de betrokkene, of indien de betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over zijn beperkingen.
4.3.2.
Die gevallen doen zich hier niet voor. In de korte begeleidende tekst op het DBCformulier staat als beschrijvende diagnose dat betrokkene opnieuw een ernstige depressie heeft. Datzelfde formulier vermeldt als DSM-V code: Persisterende depressieve stoornis (dysthymie), laat begin (Primair) met als datum 24 december 2019. Uit dit DBCformulier volgt niet dat de behandelaar een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen van betrokkene per datum in geding. Belangrijker dan de korte tekst op het DBC-formulier is de brief van de behandelaar van 16 januari 2020, omdat de behandelaar in die brief expliciet ingaat op vragen van de verzekeringsarts. In de brief van 16 januari 2020 schrijft de behandelaar aan de verzekeringsarts dat betrokkene voldeed aan de criteria voor dysthymie, laat begin, en een somatische-symptoomstoornis volgens de DSM-V. In die brief wordt geen melding gemaakt van een ernstige depressie. Bovendien vermeldt de behandelaar in die brief dat betrokkene in vergelijking met de startfase een redelijk positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Verder hebben de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokkene psychisch onderzocht. Zij hebben beiden vastgesteld dat de stemming van betrokkene niet evident depressief is en dat zij geen angstige indruk maakte. Hun eigen bevindingen kwamen dus overeen met de informatie uit de brief van de behandelaar van 16 januari 2020. Daarom was er geen aanleiding om de behandelaar om een nadere toelichting of om nadere informatie te vragen.
4.4.
Uit 4.3 tot en met 4.3.2 volgt dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Met het oog op een finale beslechting van het geschil zal de Raad hierna het beroep van betrokkene beoordelen. Tussen partijen is in geschil of de beperkingen van betrokkene juist zijn vastgesteld, of de functie Wmo-consulente bij een gemeente, zoals zij die in 2008 uitoefende nog bestaat en of betrokkene terecht geschikt is geacht voor dit werk.
Heeft het Uwv de beperkingen van betrokkene juist vastgesteld?
4.5.
Betrokkene heeft aangevoerd dat haar beperkingen door de verzekeringsartsen zijn onderschat en dat haar belastbaarheid te optimistisch is ingeschat. Zij is gediagnostiseerd met dysthymie. De aangenomen beperkingen komen niet overeen met die diagnose. De verzekeringsartsen hadden in de FML ruimere beperkingen moeten aannemen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.5.1.
Uit 4.3.2 volgt dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen op zorgvuldige wijze is verricht. Zij hebben alle door betrokkene naar voren gebrachte klachten, de eigen onderzoeksbevindingen en de in het dossier aanwezige medische informatie op een deugdelijke en kenbare wijze bij hun beoordeling betrokken. In de FML is vanwege de (buik)klachten van betrokkene en de gestelde diagnose dysthymie een aantal beperkingen aangenomen. Er is geen grond om de juistheid van de aldus vastgestelde beperkingen in twijfel te trekken. Betrokkene heeft in beroep en in hoger beroep geen medische informatie in het geding gebracht. In het dossier zijn ook overigens geen aanknopingspunten die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsartsen aangenomen belastbaarheid van betrokkene.
Wat is de maatgevende functie?
4.6.
Zoals eerder is overwogen in uitspraken van de Raad, bijvoorbeeld de uitspraak van 7 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BG9690, moet bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene in beginsel als de zogeheten maatman worden aangemerkt degene die dezelfde arbeid verricht als betrokkene verrichtte vóór het intreden van de arbeidsongeschiktheid. Geschiktheid voor deze maatmanarbeid brengt in beginsel mee dat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid. Dit is anders als hervatting in de oude functie niet mogelijk is en de maatmanarbeid zo specifiek is dat soortgelijke arbeid met eenzelfde belasting en beloning bij andere werkgevers niet of nauwelijks voorhanden is.
4.6.1.
Betrokkene wordt niet gevolgd in haar standpunt dat de door haar uitgeoefende functie van Wmo-consulente niet meer bestaat en dat soortgelijke arbeid niet voorhanden is. Weliswaar is hervatting in de oude functie niet mogelijk omdat geen sprake meer is van een dienstverband, maar soortgelijke arbeid, namelijk als Wmo-consulente met eenzelfde belasting en beloning, is bij andere gemeenten voorhanden. Uit het rapport van 25 januari 2022 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep volgt dat de huidige functie van Wmoconsulente wat betreft functiebelasting in voldoende mate overeenkomt met de laatstelijk door betrokkene uitgeoefende functie van Wmo-consulente. De functie van Wmoconsulente uit 2008 is dus niet zo specifiek dat soortgelijke arbeid niet (meer) voorhanden is. Daarom kan deze functie worden aangemerkt als de voor betrokkene maatgevende arbeid.
Is betrokkene geschikt voor haar eigen werk?
4.7.
Betrokkene wordt evenmin gevolgd in haar standpunt dat deze functie haar belastbaarheid overschrijdt. Er zijn geen aanknopingspunten voor twijfel aan de geschiktheid van betrokkene voor haar werk als Wmo-consulente. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 25 januari 2022 en 5 juli 2022 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat betrokkene in staat moet worden geacht haar eigen werk te verrichten. In die rapporten heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, onder verwijzing naar het CBBS, uiteengezet dat in de functie van Wmo-consulente sprake is van een voorspelbare werksituatie; er is geen sprake van sterk wisselende werkomstandigheden of een sterk wisselende taakinhoud. Evenmin is in die functie sprake van veelvuldige deadlines. Dat in twee beleidsfuncties die de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft laten vervallen wel sprake was van een overschrijding van de belastbaarheid doet hieraan niet af, omdat in die functies sprake is van een andere functie-inhoud en belasting.
4.8.
Uit 4.3 tot en met 4.7 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond moet worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en T. Dompeling en W.R. van der Velde als leden, in tegenwoordigheid van M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2022.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) M.C.G. van Dijk