ECLI:NL:CRVB:2015:506

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2015
Publicatiedatum
23 februari 2015
Zaaknummer
13-5786 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van geschiktheid voor functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellante. Appellante, die eerder als WMO-consulente werkte, was uitgevallen door buik- en psychische klachten. Het Uwv had vastgesteld dat zij met ingang van 14 januari 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dus geen recht had op een WIA-uitkering. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat haar klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling. De rechtbank Gelderland had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had de medische beperkingen van appellante correct vastgesteld en de arbeidsdeskundige had overtuigend aangetoond dat appellante in staat was om de werkzaamheden van de geselecteerde functies te verrichten. De Raad bevestigde dat het Uwv zich bij de vaststelling van het recht op een WIA-uitkering zowel kon baseren op de geschiktheid voor eigen werk als op de geschiktheid voor andere functies. De hoger beroepsgronden van appellante werden als herhalingen van eerdere argumenten beschouwd en de Raad oordeelde dat de rechtbank de gronden terecht had verworpen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/5786 WIA
Datum uitspraak: 23 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
19 september 2013, 13/1659 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2014. Appellante is verschenen met bijstand van mr. M.J. van Dijk, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1
Appellante heeft laatstelijk op detacheringsbasis gewerkt als WMO-consulente bij een gemeente. Op 17 januari 2011 is zij uitgevallen wegens buikklachten en psychische klachten.
1.2.
In verband met haar aanvraag om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv medisch en arbeidskundig onderzoek laten verrichten. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante medische beperkingen heeft en heeft die opgenomen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft in het rapport van 29 oktober 2012 vermeld dat de werkzaamheden in het eigen werk van appellante verenigbaar zijn met de in de FML vastgestelde beperkingen. De arbeidsdeskundige gaat daarbij uit van een ergonomisch optimaal ingerichte werkplek, ruimte tot zelfsturing en adequate personeelsbezetting. Daarnaast zijn functies geselecteerd op basis waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is berekend op minder dan 35%.
1.3.Bij besluit van 14 november 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan, omdat zij met ingang van
14 januari 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 13 februari 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.4.
Aan appellante is met ingang van 26 februari 2013 een uitkering op grond van de Wet WIA toegekend wegens arbeidsongeschiktheid in verband met een buikoperatie.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is te achten. De rechtbank is niet gebleken dat relevante aspecten van de gezondheidstoestand van appellante zijn gemist dan wel onjuist in de FML zijn vertaald. De rechtbank heeft geoordeeld dat geen rechtsregel zich ertegen verzet dat het Uwv de weigering van de WIA-uitkering baseert op zowel de geschiktheid voor eigen werk als op de geschiktheid voor gangbare arbeid. Zowel de vaststelling dat appellante geschikt is voor eigen werk als de geschiktheid voor geselecteerde functies leidt ertoe dat appellante niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering.
3. Appellante heeft in hoger beroep gronden van medische en arbeidskundige aard aangevoerd. Zij heeft gesteld dat in de aan het bestreden besluit (mede) ten grondslag liggende FML onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische en fysieke klachten. Zij is onder behandeling van een chirurg, een MDL-arts, een gynaecoloog, een bekkenbodemtherapeute en een psycholoog. Als gevolg van haar ernstige aambei-klachten, darmklachten en endometriose heeft zij beperkingen wat betreft zitten. Daarbij is onvoldoende rekening gehouden met de noodzaak van frequent toiletbezoek. Een darmoperatie was aangewezen, maar kon niet eerder worden uitgevoerd vanwege de pijn- en spanningsklachten in het bekkenbodemgebied. Appellante heeft ter onderbouwing van haar standpunt verwezen naar een rapport van haar bekkenfysiotherapeut van 18 december 2012 en diverse afspraakkaarten. Zij heeft tevens betoogd dat zij per datum in geding, 14 januari 2013, arbeidsongeschikt is en niet pas per 26 februari 2013, omdat het niet de latere operatie is die haar arbeidsongeschikt maakt, maar haar klachten en beperkingen. Voorts acht appellante de conclusie van de arbeidsdeskundige dat haar eigen werk voldoet aan de voorwaarden van een ergonomisch optimaal ingerichte werkplek, ruimte tot zelfsturing en adequate personeelsbezetting niet juist zonder dat dit is onderzocht. Deze voorwaarden dienen ook te gelden voor de geselecteerde functies. Ter zitting is hieraan toegevoegd dat het Uwv ten onrechte niet heeft onderzocht of de maatgevende arbeid beschikbaar is. Daarbij is verwezen naar de uitspraak van de Raad van 26 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3918.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De hoger beroepsgronden vormen voornamelijk een herhaling van de gronden die appellante in eerste aanleg heeft aangevoerd. Die gronden heeft de rechtbank terecht verworpen.
4.2.
Voor zover die gronden betrekking hebben op de verzekeringsgeneeskundige kant van de besluitvorming heeft de rechtbank met juistheid verwezen naar de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts heeft in het rapport van 11 oktober 2012 vermeld dat appellante belastbaar is te achten ten aanzien van arbeid, mits deze fysiek niet te zwaar is (met name buikdrukverhogende activiteiten zijn beperkt) en zeer stresserende werkzaamheden buiten beschouwing worden gelaten. In de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geaccordeerde FML zijn beperkingen opgenomen met betrekking tot persoonlijk functioneren in de zin dat appellant is aangewezen op een (min of meer) voorspelbare werksituatie en op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken en met betrekking tot enkele dynamische handelingen zoals frequent buigen tijdens het werk, duwen of trekken, tillen of dragen en lopen. In de beroepsfase heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 30 mei 2013 te kennen gegeven dat de verzekeringsarts de belastbaarheid correct heeft vastgesteld. Tegenover het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich baseert heeft appellant geen onderbouwd medisch oordeel gesteld dat doet twijfelen aan de juistheid van dat standpunt van het Uwv. Er zijn geen stukken ingebracht van de zijde van appellantes MDL-arts, gynaecoloog of psycholoog. Uit de verklaring van de bekkenfysiotherapeut en de eerder ingebrachte verklaring van de chirurg van 22 oktober 2012 is niet af te leiden dat de FML een onjuist beeld geeft van appellantes beperkingen voor het verrichten van arbeid. De rechtbank heeft voorts op goede gronden overwogen dat het feit dat appellante alsnog met ingang van 26 februari 2013 een uitkering op grond van de Wet WIA is toegekend niet maakt dat de vaststelling dat zij per
14 januari 2013 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA onjuist is. Door de operatie is zij immers (tijdelijk) in het geheel niet belastbaar met arbeid.
4.3.
Het Uwv heeft ter zitting naar voren gebracht dat de vaststelling dat appellante geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA primair is gebaseerd op de geschiktheid voor haar eigen werk, ook al is dit niet expliciet vermeld in de besluiten. Wat hier ook van zij, de rechtbank heeft op goede gronden overwogen dat geen rechtsregel zich er tegen verzet dat het Uwv zich, bij de vaststelling van het recht op een uitkering op grond van de Wet WIA, zowel baseert op het eigen werk als op de geschiktheid voor functies. Ook in de uitspraak waarnaar appellante ter zitting heeft verwezen is sprake geweest van geschiktheid voor de laatstelijk uitgeoefende arbeid èn geschiktheid voor functies. Daargelaten de vraag òf appellante geschikt voor haar eigen werk moet worden geacht, moet ervan worden uitgegaan dat de arbeidsdeskundige het eigen werk slechts geschikt heeft geacht voor appellante indien sprake was van de genoemde bijkomende voorwaarden. Deze voorwaarden betreffen echter geen door de verzekeringsarts vastgestelde voorwaarden en zijn niet in de FML opgenomen. Zij zijn dus niet van toepassing in de door het Uwv ter bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid geselecteerde functies. In het rapport van de arbeidsdeskundige van
29 oktober 2012 is overtuigend en inzichtelijk beargumenteerd dat appellante werkzaamheden kan verrichten verbonden aan de door het Uwv geselecteerde functies. In het in de beroepsfase opgestelde rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 3 mei 2013 heeft deze arbeidsdeskundige alsnog de juiste reductiefactor gebruikt om appellantes verlies aan verdiencapaciteit te berekenen. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarmee minder dan 35% gebleven.
4. Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) M. Crum
JvC