In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een WIA-beoordeling van een appellant die psychische klachten ervaart. De Raad heeft in een tussenuitspraak, ECLI:NL:CRVB:2021:690, vastgesteld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) niet voldoende had aangetoond dat de psychische beperkingen van de appellant niet voortkwamen uit dezelfde ziekteoorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid. De Raad oordeelt dat het Uwv de geobjectiveerde psychische klachten van de appellant moet betrekken bij de beoordeling en een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) moet opstellen. De Raad heeft geconcludeerd dat het Uwv niet heeft aangetoond dat de psychische beperkingen van de appellant op 20 september 2017 niet voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het Uwv is opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij het beroep tegen deze beslissing slechts bij de Raad kan worden ingesteld. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 4.174,50.